ECLI:NL:RVS:2010:BM7419

Raad van State

Datum uitspraak
4 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904906/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • H. Troostwijk
  • T.M.A. Claessens
  • J.J. Schuurman
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel en taalanalyse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, die een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had goedgekeurd. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van een taalanalyse die de herkomst van de vreemdeling in twijfel trok. De vreemdeling had daarop een contra-expertise overgelegd die zijn herkomst uit Zuid-Somalië bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de contra-expertise afbreuk deed aan de taalanalyse en dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom hij de taalanalyse als leidend beschouwde. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had overwogen dat de opsteller van de contra-expertise deskundig was en dat de staatssecretaris de contra-expertise ten onrechte niet had meegewogen in zijn besluitvorming. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het inleidende beroep ongegrond. De zaak benadrukt het belang van deskundigheid en objectiviteit in taalanalyses bij asielprocedures, evenals de noodzaak voor de staatssecretaris om zijn besluiten goed te onderbouwen.

Uitspraak

200904906/1/V1.
Datum uitspraak: 4 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, (hierna: de rechtbank) van 26 mei 2009 in zaak nr. 08/26862 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juli 2008 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 26 mei 2009, verzonden op 9 juni 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit op de aanvraag neemt. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 7 juli 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
De staatssecretaris en de vreemdeling hebben nog nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 4 maart 2010 ter zitting behandeld, waar de minister van Justitie, vertegenwoordigd door mr. G.M.H. Hoogvliet, advocaat te Den Haag, bijgestaan door dr. G.M. Cambier-Langeveld en dr. G.J. Tolsma, beiden als linguïst aan het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) verbonden, en de vreemdeling, in persoon, bijgestaan door mr. P.J.J.A. Hendriks, advocaat te Deurne, en dr. M. Verrips, linguïst en eigenaar van De Taalstudio, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat – samengevat weergegeven – de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de opsteller van het rapport van een contra expertise van 30 juli 2008 (hierna: de contra expertise), die in opdracht van De Taalstudio en volgens de "Guidelines for the Use of Language Analysis in Relation to Questions of National Origin in Refugee Cases" werkt, wordt geacht onafhankelijk en deskundig te zijn. Voorts heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat de opsteller van de contra expertise anoniem wenst te blijven aan het voorgaande niet afdoet, nu De Taalstudio van zijn personalia op de hoogte is en voor zijn deskundigheid en onafhankelijkheid instaat. De staatssecretaris voert aan dat er niet zonder meer van kan worden uitgegaan dat inschakeling via De Taalstudio van een opsteller van een contra expertise, van wie geen gegevens bekend zijn en wiens reputatie dus ook niet controleerbaar is, zijn deskundigheid voldoende waarborgt. Volgens de staatssecretaris zijn de gegevens van de opsteller van de contra expertise noodzakelijk ter beantwoording van de vraag of de contra-expertise van een zodanig gehalte is dat hij de taalanalyse niet dan na nader onderzoek aan de besluitvorming ten grondslag kan leggen. Nu de gegevens van de opsteller van de contra expertise in dit geval ontbreken, heeft de rechtbank de contra expertise volgens de staatssecretaris ten onrechte bij de beoordeling betrokken.
2.1.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen, indien de desbetreffende vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Ingevolge artikel 3.114, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 worden door een vreemdeling bij de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, in persoon alle gegevens verstrekt, waaronder begrepen de relevante documenten, op basis waarvan in samenwerking met hem kan worden beoordeeld of een rechtsgrond voor verlening van de vergunning aanwezig is.
2.1.2. Eerder (in de uitspraak van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1; www.raadvanstate.nl) heeft de Afdeling het volgende overwogen.
Indien bij de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken.
Indien en voor zover de staatssecretaris tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van te vergewissen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek, door een deskundige laten beoordelen. Indien de desbetreffende vreemdeling geen contra expertise laat verrichten, zal de gerezen twijfel reeds daarom blijven bestaan.
Een vreemdeling dient een contra expertise in het kader van de besluitvorming over te leggen. Indien dit niet mogelijk is als gevolg van niet aan hem toe te rekenen omstandigheden, kan een eerst in rechte overgelegde contra expertise bij de beoordeling worden betrokken.
Om als contra-expertise te kunnen dienen, moet de op verzoek van een vreemdeling verrichte taalanalyse eveneens zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn.
Indien de uitkomst van de contra-expertise de door de desbetreffende vreemdeling gestelde herkomst niet bevestigt, wordt – gelet op artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 – de gerezen twijfel in elk geval niet weggenomen.
2.1.3. In het besluit van 2 juli 2008, gelezen in samenhang met het daarin ingelaste voornemen daartoe, heeft de staatssecretaris zich onder verwijzing naar de taalanalyse van het Zweedse taalanalysebureau Skandinavisk Språkanalys AB (hierna: het SPRAKAB) van 18 april 2007 (hierna: de taalanalyse) op het standpunt gesteld dat hij aan de verklaring van de vreemdeling dat hij uit Zuid-Somalië afkomstig is geen geloof hecht. Volgens de taalanalyse spreekt de vreemdeling zeer waarschijnlijk een variant van het Somali, zoals dat in Noordoost Somalië voorkomt.
Naar aanleiding van de taalanalyse heeft de vreemdeling de contra expertise overgelegd, waarvan de uitkomst is dat de vreemdeling zeer waarschijnlijk in Kismayo in Zuid Somalië is gesocialiseerd.
Het BLT heeft bij brief van 23 oktober 2008 op de contra expertise gereageerd en zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de inhoud van de contra expertise geen aanleiding geeft om de uitkomst van de taalanalyse te herzien.
Bij brief van 3 maart 2009 heeft de vreemdeling vervolgens een gemotiveerde tegenreactie van 26 februari 2009 van De Taalstudio en de opsteller van de contra-expertise overgelegd.
Daarop heeft het BLT op 19 maart 2009 opnieuw gemotiveerd gereageerd en voormeld standpunt gehandhaafd.
2.1.4. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2010 in zaak nr. 200903085/1/V1 (www.raadvanstate.nl) volgt dat een taalanalyse die met toepassing van de in deze uitspraak weergegeven werkwijze van De Taalstudio is opgesteld als een deskundigenrapport moet worden aangemerkt.
2.1.5. Uit de contra-expertise en de reactie van de opsteller van de contra expertise van 26 februari 2009 komt naar voren dat de opsteller van de contra expertise in dit geval een academisch opgeleide linguïst is die zich in het Somali heeft gespecialiseerd, welke taal hij vloeiend spreekt. Hij heeft onderzoek gedaan naar Somalische dialecten en hierover meerdere malen gepubliceerd. Ook heeft hij in verschillende delen van Somalië verbleven.
2.1.6. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de contra-expertise op dezelfde bandopname is gebaseerd als die van de taalanalyse, heeft De Taalstudio en dus de vreemdeling inzichtelijk gemaakt wie op welke wijze de contra expertise heeft uitgebracht. Dat de identiteitsgegevens van de opsteller van de contra expertise niet bekend zijn leidt niet tot een ander oordeel, nu de staatssecretaris noch de rechtbank De Taalstudio heeft verzocht om deze gegevens bekend te maken en de in 2.1.5 vermelde gegevens geen aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat de opsteller van de contra expertise niet over de juiste kennis en deskundigheid beschikt. Hierbij kan er niet aan worden voorbijgezien dat de staatssecretaris de klacht dat het BLT de deskundigheid en objectiviteit van de opsteller van de contra expertise betwijfelt eerst na ommekomst van de hogerberoepstermijn heeft voorgedragen.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de opsteller van de contra expertise deskundig moet worden geacht en zij heeft de contra expertise terecht bij de beoordeling betrokken.
2.1.7. Grief 1 faalt.
2.2. In grief 2 klaagt de staatssecretaris dat – samengevat weergegeven – de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de contra expertise afbreuk doet aan de uitkomst van de taalanalyse en de taalanalyse derhalve niet als een deugdelijke motivering van het besluit van 2 juli 2008 kan gelden. De staatssecretaris voert aan dat de rechtbank er aan is voorbijgegaan dat het BLT zich in de reacties van 23 oktober 2008 en 19 maart 2009 gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de inhoud van de contra expertise geen aanleiding geeft om de uitkomst van de taalanalyse te herzien. De omstandigheid dat de rechtbank stelt niet over de deskundigheid te beschikken om de herkomst van een vreemdeling te kunnen bepalen, laat volgens de staatssecretaris onverlet dat zij onvoldoende heeft onderzocht welke waarde in dit geval aan de contra-expertise kan worden toegekend en wat het BLT hiertegen inhoudelijk heeft ingebracht.
2.2.1. Reeds omdat de uitkomst van de contra expertise niet is dat de vreemdeling, zoals hij heeft gesteld, uit Zuid-Somalië afkomstig is, heeft de rechtbank niet onderkend dat de staatssecretaris zich onder verwijzing naar de taalanalyse deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling zijn herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt en dat het asielrelaas daarom ongeloofwaardig is.
2.2.2. Grief 2 slaagt.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal het inleidende beroep ongegrond worden verklaard.
Hierbij moet in aanmerking worden genomen dat de vreemdeling eerst ter zitting in beroep heeft aangevoerd aanspraak op bescherming te kunnen ontlenen aan artikel 15, aanhef en onder c, van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, en de inhoud van de verleende bescherming. De vreemdeling heeft echter niet gesteld dat hij deze beroepsgrond niet eerder heeft kunnen voordragen. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (uitspraak van 22 april 2003 in zaak nr. 200301563/1; JV 2003/258), volgt dat artikel 8:69, eerste en tweede lid, van de Awb niet ziet op beroepsgronden die een vreemdeling in strijd met de goede procesorde naar voren heeft gebracht.
Voorts moet hierbij in aanmerking worden genomen dat de vreemdeling in hoger beroep niet is opgekomen tegen de overweging van de rechtbank dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van reisdocumenten hem niet kan worden toegerekend en de staatssecretaris hem voorts in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen dat hij over de gestelde reisroute geen gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd, zodat op voorhand twijfel over zijn oprechtheid is ontstaan en aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas afbreuk is gedaan.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's Hertogenbosch, van 26 mei 2009 in zaak nr. 08/26862;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Schuurman
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2010
282-603.
Verzonden: 4 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser