ECLI:NL:RVS:2010:BM7413

Raad van State

Datum uitspraak
8 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200900382/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.G.J. Parkins de Vin
  • T.M.A. Claessens
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de afwijzing van een asielaanvraag op basis van taalanalyse

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, die op 17 december 2008 een asielaanvraag van een vreemdeling had goedgekeurd. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze was door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 5 december 2006 afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had aangetoond dat de vreemdeling niet afkomstig was uit Koyama, een van de Bajuni-eilanden voor de kust van Zuid-Somalië. De staatssecretaris betwistte dit oordeel en voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had getwijfeld aan de deskundigheid van de taalanalist die door SPRAKAB was ingeschakeld. De taalanalyse had aangetoond dat de vreemdeling een variant van het Swahili sprak die met zekerheid in Tanzania voorkomt, en dat zijn spraak niet natuurlijk klonk, wat zou wijzen op een poging om als Bajuni Swahili-spreker over te komen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet voldoende had onderkend dat de taalanalyse zorgvuldig en inzichtelijk was uitgevoerd. De rechtbank had ook niet adequaat gereageerd op de argumenten van het Bureau Land en Taal (BLT) over de contra-expertise die door de vreemdeling was ingediend. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

Uitspraak

200900382/1/V1.
Datum uitspraak: 8 juni 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, (hierna: de rechtbank) van 17 december 2008 in zaak nr. 07/304 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2006 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 december 2008, verzonden op 18 december 2008, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen opnieuw op de aanvraag beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 15 januari 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Hetgeen als eerste grief is aangevoerd en aan artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) voldoet, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000, met dat oordeel volstaan.
2.2. In de tweede grief klaagt de staatssecretaris, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vreemdeling kan worden gevolgd in zijn standpunt dat de minister, gezien het rapport van een door dr. D. Nurse (hierna: Nurse) uitgevoerde contra expertise van 1 april 2008 (hierna: de contra expertise), het rapport van de vanwege het Zweedse taalanalysebureau Skandinavisk Språkanalys AB (hierna: SPRAKAB) uitgevoerde taalanalyse van 4 augustus 2006 (hierna: de taalanalyse) in redelijkheid niet aan het besluit van 5 december 2006 ten grondslag heeft kunnen leggen.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank ten onrechte heeft betwijfeld of een taalanalist die, zoals de taalanalist die SPRAKAB heeft ingeschakeld, in Kenia is geboren en getogen wel deskundig is in zaken als deze. Verder heeft de rechtbank volgens de staatssecretaris ten onrechte de reactie van het Bureau Land en Taal (hierna: het BLT) van 24 juni 2008 op de contra expertise niet bij haar beoordeling betrokken. Verder betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat de contra expertise mede op basis van een tweede geluidsopname tot stand is gekomen en dat, gegeven het tijdsverloop tussen het opstellen van de taalanalyse en de contra expertise, niet valt uit te sluiten dat de vreemdeling zich hierop zodanig heeft voorbereid, dat dit de uitkomst van de contra expertise heeft beïnvloed.
2.2.1. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2009 in zaak nr. 200901087/1/V1 (www.raadvanstate.nl) vloeit het volgende voort.
Indien bij de minister dan wel de staatssecretaris twijfel is gerezen over de door een vreemdeling gestelde herkomst en als gevolg daarvan over diens gestelde identiteit en nationaliteit, kan hij, door een taalanalyse te laten verrichten, de desbetreffende vreemdeling tegemoetkomen in de op hem ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 rustende last om het door hem gestelde aannemelijk te maken. Indien en voor zover hij tot het laten verrichten van een taalanalyse overgaat en deze aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, dient hij zich er ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht van te vergewissen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is.
Indien de taalanalyse zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is, kan de desbetreffende vreemdeling, gegeven de ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last, de bij de minister dan wel de staatssecretaris gerezen en door de taalanalyse niet weggenomen twijfel slechts door het laten verrichten van een contra expertise alsnog trachten weg te nemen. Daartoe kan hij de opname van het ten behoeve van de taalanalyse gevoerde gesprek, door een deskundige laten beoordelen. Om als contra expertise te kunnen dienen, moet de op verzoek van een vreemdeling verrichte taalanalyse eveneens zorgvuldig, inzichtelijk en concludent zijn.
2.2.2. De vreemdeling heeft gesteld van het eiland Koyama, één van de Bajuni eilanden voor de kust van Zuid Somalië, afkomstig te zijn en tot de Bajuni gemeenschap te behoren.
In het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag van de vreemdeling is bij de minister over de door de vreemdeling gestelde herkomst, twijfel ontstaan, reden waarom hij SPRAKAB heeft verzocht een taalanalyse uit te voeren. De uitkomst van de taalanalyse is, voor zover thans van belang, dat de vreemdeling een variant van het Swahili spreekt die met zekerheid in Tanzania voorkomt en dat zijn spraak klinkt alsof hij deze probeert te wijzigen in een poging om als een Bajuni Swahili-spreker te klinken, maar dat dit niet natuurlijk klinkt, nu hij in zijn spraak niet consequent is en hij veel van zijn woorden in het standaard-Swahili uitspreekt.
2.2.3. In een brief van 2 januari 2006 heeft SPRAKAB zijn werkwijze uiteengezet en de minister laten weten dat hij potentiële taalanalisten, voordat zij worden goedgekeurd en ingeschakeld, uitvoerig test; nadat zij zijn goedgekeurd om als taalanalist te werken, voert SPRAKAB regelmatig steekproeven uit om de kwaliteit van het werk van de taalanalisten te waarborgen. In een brief van 5 april 2006 heeft SPRAKAB de minister voorts te kennen gegeven dat de door hem in dit geval ingeschakelde taalanalist, met code EXP 249, in Kenia is geboren en getogen, waar hij voor het laatst in 2004 heeft verbleven, dat hij een universitaire opleiding economie en Engels heeft gevolgd en dat hij moedertaalspreker van het Swahili is.
Uit deze informatie kan worden opgemaakt dat de werkwijze van SPRAKAB overeenkomt met die van het BLT, zoals weergegeven in de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2007 in zaak nr. 200607305/1 (JV 2007/230) en die van 16 april 2010 in zaak nr. 200903085/1/V1 (www.raadvanstate.nl) en dat de taalanalyse aldus tot stand is gekomen door een samenwerking tussen een extern ingeschakelde taalanalist met Swahili als moedertaal, die op zorgvuldige wijze is geselecteerd, en een wetenschappelijk opgeleide en ter zake deskundige linguïst die bij SPRAKAB in dienst is, die het werk van de taalanalist heeft gecontroleerd. In het licht hiervan biedt hetgeen de vreemdeling in dit verband heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de minister zijn vergewisplicht heeft geschonden.
De rechtbank heeft daarom ten onrechte grond gevonden om te betwijfelen of een taalanalist die is geboren en getogen in Kenia wel de juiste deskundige is voor de onderhavige zaak.
2.2.4. De vreemdeling heeft ter weerlegging van de uitkomst van de taalanalyse de contra expertise overgelegd, die met medewerking van De Taalstudio tot stand is gekomen. Nurse heeft voor de contra expertise mede gebruik gemaakt van een tweede geluidsopname, die niet vanwege de staatssecretaris is opgesteld.
Reeds omdat de vreemdeling geen inzicht heeft geboden in de omstandigheden waaronder die geluidsopname is vervaardigd, kan de contra expertise, voor zover Nurse deze daarop heeft gebaseerd, de door de taalanalyse versterkte twijfel over de door de vreemdeling gestelde herkomst niet wegnemen.
De rechtbank heeft dat niet onderkend.
2.2.5. Voor zover Nurse gebruik heeft gemaakt van de oorspronkelijke geluidsopname, waarop ook de taalanalyse is gebaseerd, is de uitkomst van de contra-expertise dat de vreemdeling, zoals hij heeft gesteld, zonder twijfel uit Koyama afkomstig is. Daartoe heeft Nurse zich op het standpunt gesteld dat, voor zover thans van belang, de vreemdeling een kleine subset van het totaal van fonologische kenmerken van het Bajuni gebruikt. Verder heeft Nurse opgemerkt dat het gebruik van het Bajuni door de vreemdeling roestig is, omdat hij reeds lange tijd in Nederland verblijft en hij hier alleen Swahili spreekt met mensen die een andere Swahili-achtergrond hebben. Ook heeft Nurse erop gewezen dat de vreemdeling de hem tijdens het gesprek ten behoeve van de oorspronkelijke geluidsopname gestelde vragen in het Swahili heeft beantwoord, omdat de tolk hem in het Swahili aansprak.
In de reactie heeft het BLT te kennen gegeven dat, voor zover thans van belang, uit de contra-expertise niet volgt dat de vreemdeling Bajuni spreekt dat eenduidig tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië is te herleiden, nu er volgens Nurse in de spraak van de vreemdeling weinig fonologische kenmerken van het Bajuni zijn te vinden en zijn spraak ook Keniaanse en Tanzaniaanse elementen bevat. Verder heeft het BLT zich op het standpunt gesteld dat Nurse zijn beeldvorming blijkbaar laat bepalen door wat vreemdelingen vertellen, terwijl hij uitsluitend opnames ter analyse krijgt aangeboden van vreemdelingen waaromtrent reeds ernstige twijfel over hun herkomst bestaat. Het BLT heeft uiteengezet dat uit verschillende openbare bronnen naar voren komt dat het standaard-Swahili niet gangbaar is in Zuid Somalië. Volgens het BLT heeft Nurse derhalve niet onderkend dat de vreemdeling geen van de talen spreekt die in Somalië gangbaar zijn. Dat het gebruik van het Bajuni door de vreemdeling volgens Nurse roestig is door zijn verblijf in Nederland, kan volgens het BLT niet verklaren waarom de vreemdeling helemaal geen Bajuni blijkt te spreken, terwijl hij dit twintig jaar zou hebben gesproken en dit, gezien zijn gestelde levensloop en herkomst, zijn moedertaal zou moeten zijn. Het BLT heeft de uitkomst van de taalanalyse gehandhaafd.
Bij brief van 6 november 2008 heeft De Taalstudio een reactie van Nurse overgelegd, waarin hij heeft uiteengezet waarom het wel mogelijk is dat vreemdelingen afkomstig uit Zuid-Somalië Swahili spreken. Volgens hem is het standpunt van het BLT dat dit niet uit openbare bronnen blijkt onjuist. Nurse heeft zijn conclusie dat de vreemdeling uit Koyama afkomstig is gehandhaafd.
2.2.6. Uit de overweging van de rechtbank dat en waarom de contra expertise aan de uitkomst van de taalanalyse afbreuk doet, kan niet worden opgemaakt dat zij zich rekenschap heeft gegeven van de argumenten in de reactie van het BLT, in het bijzonder diens argumenten over het gebruik van het Bajuni door de vreemdeling. Op deze argumenten is Nurse in zijn bij brief van 6 november 2008 overgelegde reactie ook niet ingegaan.
De vreemdeling kan in dit verband niet worden gevolgd in het onder verwijzing naar voormelde brief van De Taalstudio van 6 november 2008 gehouden betoog dat aan de reactie van het BLT moet worden voorbijgegaan, aangezien deze niet is ondertekend, daaruit ook niet blijkt over welke deskundigheid de auteur beschikt en deze dus niet kan worden beschouwd als zijnde afkomstig van een deskundige die wat betreft kennis van het Bajuni ten minste aan Nurse gelijkwaardig is. Gezien de werkwijze van het BLT, zoals weergegeven in de hiervoor onder 2.2.3. vermelde uitspraken van de Afdeling, mag ervan worden uitgegaan dat ook een reactie van het BLT op een contra expertise tot stand komt onder verantwoordelijkheid van een wetenschappelijk opgeleide en ter zake deskundige linguïst. Het betoog van de vreemdeling biedt geen aanknopingspunten om hierover in dit geval anders te oordelen.
Nu de reactie van het BLT een gemotiveerde weerspreking van de contra-expertise inhoudt en de vreemdeling door middel van de contra expertise de door de taalanalyse versterkte twijfel over zijn gestelde nationaliteit en herkomst dus niet heeft weggenomen, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat de minister het besluit van 5 december 2006 ten onrechte op de taalanalyse heeft gebaseerd.
2.2.7. De tweede grief slaagt.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Aangezien de vreemdeling aan onderhavige opvolgende aanvraag geen nova ten grondslag heeft gelegd, anders dan dat de minister bij besluit van 24 juni 2005 (Stcrt. 2005, nr. 122, blz. 11) heeft besloten tot het voeren van een beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers met de Somalische nationaliteit, die, met uitzondering van de provincies Sool en Sanaag, niet uit Somaliland of Puntland afkomstig zijn, en de vreemdeling, omdat hij zijn herkomst niet aannemelijk heeft gemaakt, aan dit beleid geen aanspraken kan ontlenen en hij voorts evenmin bijzondere omstandigheden in de zin van rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Bahaddar tegen Nederland, van 19 februari 1998 in zaak nr. 145/1996/764/965, RJ&D ECHR 1998-I, JV 1998/45, heeft gesteld, zal het inleidende beroep alsnog ongegrond worden verklaard.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Arnhem, van 17 december 2008 in zaak nr. 07/304;
III. verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins de Vin en mr. T.M.A. Claessens, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. De Vink
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2010
154-587.
Verzonden: 8 juni 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser