200909928/1/H2.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 4 november 2009 in zaak nr. 08/9448 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nederlek.
Bij besluit van 18 november 2008 heeft het college het pand op het adres [locatie] te [plaats] aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
Bij uitspraak van 4 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Gravenhage het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Centrale Raad van Beroep ingekomen op 15 december 2009, hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger-beroepschrift doorgezonden aan de Raad van State.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2010, waar [appellant], in persoon, het college, vertegenwoordigd door mr. A.D. Bouwman-van Blarkom en P.T. den Hertog, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente Nederlek, zijn verschenen.
2.1. Bij brief van 27 april 2008 heeft [appellant] een zienswijze ingediend tegen het voornemen van het college het pand op het adres [locatie] te [plaats] aan te wijzen als beschermd gemeentelijk monument. Bij besluit van 18 november 2008 heeft het college het pand aangewezen als beschermd gemeentelijk monument.
2.2. [appellant] heeft geen bezwaar tegen de aanwijzing van zijn pand tot gemeentelijk monument als zodanig, maar tegen de redengevende beschrijving van zijn pand, die op meerdere punten onjuist zou zijn. Zijn betoog strekt er voorts toe dat de inventarisatie van de monumenten op onprofessionele wijze heeft plaatsgevonden en gebrekkig is. Daartoe voert hij aan dat stichting Stichting Dorp, Stad en Land (hierna: de stichting), die de inventarisatie van de monumenten heeft begeleid, onvoldoende kennis heeft van monumenten, zoals blijkt uit de door [appellant] naar voren gebrachte fouten in de redengevende beschrijving. Voorts voert hij aan dat niet bekend is wie de leden van de monumentencommissie zijn, zodat de deskundigheid van die commissie niet vaststaat.
2.2.1. Gebleken is dat het college de redengevende beschrijving van het pand van [appellant] heeft aangepast op grond van de door [appellant] genoemde punten, met uitzondering van de beschrijving van de plint, die bestaat uit Belgisch hardsteen en niet uit pleisterwerk. Het college heeft ter zitting aangegeven dat ook de beschrijving van de plint in overleg met [appellant] zal worden aangepast. Gelet hierop en nu [appellant] ook geen bezwaar heeft tegen de aanwijzing van zijn pand als zodanig, ziet de Afdeling in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd met betrekking tot de deskundigheid van de commissie en de wijze waarop de inventarisatie van de monumentencommissie heeft plaatsgevonden in zoverre geen aanleiding het beroep van [appellant] gegrond te achten. Dat de samenstelling van de monumentencommissie hem niet bekend was, leidt niet tot een ander oordeel. Het college heeft desgevraagd de desbetreffende informatie verstrekt. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gevonden voor vernietiging van het bestreden besluit op de grond dat de inventarisatie op gebrekkige wijze heeft plaatsgevonden.
2.3. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op zijn betoog dat het college voorafgaand aan de aanwijzing heeft toegezegd een groter subsidiebedrag beschikbaar te stellen dan de € 25.000 per jaar voor vijftig panden die uiteindelijk beschikbaar is gesteld. De hoogte van het subsidiebedrag dat voor monumenten beschikbaar is kan in deze procedure die louter betrekking heeft op de aanwijzing van het pand van [appellant], niet aan de orde komen.
2.4. Dat Den Hertog ter zitting bij de rechtbank het woord heeft gevoerd terwijl hij op dat moment geen machtiging van het college kon overleggen, leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, nu nadien door Den Hertog alsnog een machtiging van het college is overgelegd en niet valt in te zien dat [appellant] hierdoor in zijn belangen is geschaad.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010