ECLI:NL:RVS:2010:BM7130

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906023/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan Grootegast en geschil over bouwhoogte

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 juni 2010 uitspraak gedaan over de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Grootegast', vastgesteld door de gemeenteraad van Grootegast. Het college van gedeputeerde staten van Groningen had op 30 juni 2009 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan, waartegen beroep is ingesteld door de besloten vennootschap Friese Onroerend Goed Maatschappij B.V. (F.O.G.M.) en een particulier, [appellant sub 2]. De appellanten stelden dat de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. [appellant sub 2] voerde aan dat de verhoogde bouwhoogte in het nieuwe plan zou leiden tot een onevenredig verlies van zonlicht in zijn woning. Het college verdedigde de wijzigingsbevoegdheid door te stellen dat de nieuwe bouwhoogtes noodzakelijk waren voor de flexibiliteit in de woningbouw en dat de afstand tot de dichtstbijzijnde woning voldoende was om het woongenot niet onevenredig te schaden.

De Raad van State oordeelde dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de wijzigingsbevoegdheid niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling bestuursrechtspraak vernietigde het besluit van het college voor zover het goedkeuring verleende aan de wijzigingsbevoegdheid en onthield goedkeuring aan dit onderdeel van het bestemmingsplan. Het beroep van F.O.G.M. werd gegrond verklaard, terwijl het beroep van [appellant sub 2] ongegrond werd verklaard. De Raad van State veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van F.O.G.M. en het griffierecht.

Uitspraak

200906023/1/R1.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Friese Onroerend Goed Maatschappij B.V., gevestigd te Leeuwarden (hierna: F.O.G.M.),
2. [appellant sub 2], wonend te Grootegast,
appellanten,
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009, nr. 151660, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Grootegast bij besluit van 25 november 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Grootegast".
Tegen dit besluit hebben F.O.G.M. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 22 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de raad een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant sub 2] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2010, waar F.O.G.M., vertegenwoordigd door mr. W.R. van der Velde, advocaat te Groningen, en [gemachtigde], [appellant sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.O. van der Veen, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door K.B. Dijkstra, burgemeester van Grootegast, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het college rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Beroep [appellant sub 2]
2.2. [appellant sub 2] stelt dat op de locatie ten zuiden en ten zuidoosten van zijn woning onder het voorheen geldende plan slechts laagbouw was toegestaan, maar dat in het voorliggende plan de maximale bouwhoogte aanzienlijk is verhoogd. Deze toename in de bouwhoogte betekent volgens [appellant sub 2] een onevenredig verlies van zonlicht in zijn woning.
2.2.1. Het college voert aan dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen in het door [appellant sub 2] bedoelde plandeel met de bestemming "Woondoeleinden Wc(3)"niet meer mogen bedragen dan 7 m en 11 m. Een deel van de in dit plandeel te bouwen woningen zal volgens het college bestaan uit één bouwlaag met kap en een deel van de woningen zal worden uitgevoerd in twee bouwlagen met kap. Het college voert aan dat vanuit flexibiliteitoverwegingen voor deze woningen de maximale maatvoering is opgenomen, omdat nog niet vaststaat waar in het gebied de woningen met twee bouwlagen met kap zullen worden gebouwd. In vergelijking met de oorspronkelijke situatie wordt de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en de nieuw te bouwen woning direct grenzend aan het perceel van [appellant sub 2] volgens het college met enkele meters vergroot. Het college stelt dat de afstand tot de dichtstbijzijnde woning in de nieuwe situatie ongeveer tien meter bedraagt. De bouwvlakken die zijn opgenomen voor de nieuw te bouwen woningen zijn volgens het college niet zodanig diep dat sprake is van een frontale ligging ten opzichte van de woning van [appellant sub 2]. Verder stelt het college dat woningen bestaande uit twee bouwlagen met een kap een normaal verschijnsel zijn in Grootegast. In de omgeving van de woning van [appellant sub 2] zijn volgens het college reeds woningen aanwezig, uitgevoerd in twee bouwlagen met kap, dan wel maakte het voorheen geldende plan deze reeds mogelijk. Het college stelt dat gezien de relatief vrije ligging van de woning van [appellant sub 2] ten opzichte van de aanwezige bebouwing in de directe omgeving en de situering van de nieuw te bouwen woningen het verlies van zonlicht geen onevenredige beperking van het woongenot zal opleveren. Voorts betoogt het college dat enig verlies van zonlicht in een stedelijke omgeving behoort tot de normale maatschappelijke risico's.
2.2.2. De bouwvlakken in het door [appellant sub 2] bedoelde plandeel zijn niet frontaal gelegen ten opzichte van de woning van [appellant sub 2]. Niet betwist is dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en het dichtstbijzijnde bouwvlak ongeveer 10 m en de maximaal toegestane bouwhoogte binnen een bouwvlak 11 m bedraagt. Gelet op de ligging van de woning van [appellant sub 2] ten opzichte van de bouwvlakken en de afstand van die woning tot het dichtstbijzijnde bouwvlak heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene bebouwing niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van het woongenot als gevolg van een verminderde inval van zonlicht.
2.3. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Beroep F.O.G.M.
2.4. Ingevolge artikel 15.1, aanhef en onder a, onderdeel 2, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor detailhandel, met inbegrip van supermarkten, indien de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding 'supermarkt'. Artikel 15.4.1, in samenhang met artikel 15.4.2, verbiedt het gebruik van grond ten behoeve van een supermarkt, tenzij de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding 'supermarkt'. Artikel 15.7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften geeft het college van burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de WRO de bevoegdheid het plan te wijzigen, in die zin dat de aanduiding 'supermarkt' van de plankaart wordt verwijderd, op voorwaarde dat de functie van supermarkt ter plaatse is beëindigd.
2.4.1. F.O.G.M. komt op tegen deze wijzigingsbevoegdheid. Zij betoogt dat de wijzigingsbevoegdheid in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, nu deze volgens haar geen ruimtelijk-economisch of algemeen doel dient. Het wijzigen van de bestemming zou volgens F.O.G.M. enkel mogen indien het handhaven van de aanduiding 'supermarkt' zou leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in de kern Grootegast. Van een dergelijke ontwrichting is volgens F.O.G.M. niet gebleken. Voorts stelt F.O.G.M., dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de locatie van de Aldi-supermarkt op het perceel aan de Hoofdstraat 109, die op de plankaart is voorzien van de aanduiding 'supermarkt', ongeschikt zou zijn voor een supermarkt. De locatie functioneert volgens F.O.G.M. sinds de jaren negentig naar ieders tevredenheid als supermarkt; parkeerproblemen en bevoorradingsproblemen zijn er volgens F.O.G.M. nooit geweest.
2.4.2. Het college voert aan dat de door F.O.G.M. bestreden wijzigingsbevoegdheid vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan is opgenomen. Voor het centrum van Grootegast is een afzonderlijk bestemmingsplan opgesteld, te weten het bestemmingsplan "Centrumontwikkeling Grootegast".
Met dit bestemmingsplan beoogt de raad om door middel van een verdere concentratie van de winkelvoorzieningen de ruimtelijke en distributieve structuur van de voorzieningen in Grootegast te versterken. Het college stelt dat een verdere concentratie van de winkelvoorzieningen noodzakelijk is om een goed verzorgingsniveau in Grootegast te kunnen handhaven.
Voorts betoogt het college dat het verzorgingsgebied van Grootegast te klein is voor een structurele uitbreiding van onder andere de sector voedings- en genotmiddelen. Voor structurele uitbreiding van het winkeloppervlak voor dagelijkse boodschappen is volgens het college geen distributieve ruimte. Versterking moet volgens het college in hoofdzaak plaatsvinden door vergroting van bestaande winkels en verplaatsing. Een toename van het huidige aantal supermarkten in de kern van Grootegast zal volgens het college leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Het college wijst ter onderbouwing van die stelling naar de conclusies van het rapport "Ruimtelijk-economische visie detailhandel Grootegast" van 8 augustus 2002 (hierna: het rapport).
Ten slotte wil de raad met de herinrichting van het centrumgebied de parkeervoorzieningen in het gebied verplaatsen. De parkeergelegenheid zal volgens de raad geconcentreerd worden op een parkeerplaats naast het te realiseren winkelcentrum tegenover het perceel van F.O.G.M. De Hoofdstraat zal in de toekomst worden ingericht als verblijfsgebied, waar verkeer nog wel mogelijk is, maar wordt ontmoedigd. Het aantal parkeervoorzieningen aan de Hoofdstraat zal hierdoor afnemen, aldus het college.
2.4.3. Ter plaatse van het perceel van F.O.G.M. aan de Hoofdstraat 109 is op de plankaart de aanduiding 'supermarkt' opgenomen. Ingevolge artikel 15.7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften kan deze aanduiding onder de in dat artikel bedoelde voorwaarden worden verwijderd van de plankaart. Ter zitting is gebleken dat de supermarkt die in het nieuw te bouwen winkelcentrum zal worden gevestigd, aan de overzijde van de Hoofdstraat, recht tegenover het perceel van F.O.G.M., zal zijn gelegen. Gelet op de geringe afstand tussen de beoogde locatie in het winkelcentrum en de locatie van F.O.G.M. kunnen zowel het argument van het college dat de wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om winkelvoorzieningen te concentreren om zo een goed verzorgingsniveau te kunnen handhaven als het argument dat de Hoofdstraat in de toekomst zal worden ingericht als verblijfsgebied waardoor het aantal parkeervoorzieningen in die straat zal afnemen, naar het oordeel van de Afdeling niet gelden als een deugdelijke motivering voor de bestreden wijzigingsbevoegdheid.
Het argument dat het verzorgingsgebied van Grootegast te klein is voor een structurele uitbreiding van onder andere de sector voedings- en genotsmiddelen, kan niet worden gezien als een ruimtelijk relevant argument.
Ten aanzien van het argument van het college dat de wijzigingsbevoegdheid een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau voorkomt, overweegt de Afdeling als volgt. In het rapport is vermeld dat de uitbreidingsmogelijkheden voor voedings- en genotsmiddelen in Grootegast nihil zijn. Hieruit kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden afgeleid dat een uitbreiding van het winkeloppervlak en het aantal supermarkten in Grootegast zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1/R3) komt voor de vraag of sprake is van duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau geen doorslaggevende betekenis toe aan de vraag of sprake is van overaanbod in het verzorgingsgebied en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar is het doorslaggevende criterium of voor de inwoners van een bepaald gebied een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaardbare afstand van hun woonplaats hun dagelijkse inkopen kunnen doen.
Op grond van het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad en het college geen deugdelijke motivering ten grondslag hebben gelegd aan de vaststelling respectievelijk de goedkeuring van de wijzigingsbevoegdheid.
2.5. De conclusie is dat hetgeen F.O.G.M. heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat artikel 15.7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het planvoorschrift goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre te worden vernietigd. Gelet hierop ziet de Afdeling aanleiding om goedkeuring te onthouden aan voornoemd planvoorschrift.
Proceskosten
2.6. Ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het college dient ten aanzien van F.O.G.M. op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Friese Onroerend Goed Maatschappij B.V. gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 30 juni 2009, nr. 151660, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan artikel 15.7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften;
III. onthoudt goedkeuring aan artikel 15.7.1, aanhef en onder a, van de planvoorschriften;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Friese Onroerend Goed Maatschappij B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Friese Onroerend Goed Maatschappij B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010
288-656.