ECLI:NL:RVS:2010:BM7127

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906494/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.I.Y. Lap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied Roerdal vastgesteld door de raad van de gemeente Roermond

Op 3 juli 2009 heeft de raad van de gemeente Roermond het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdal" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellante, wonend te [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State, welke zaak op 23 april 2010 ter zitting is behandeld. De appellante betoogt dat het aanlegvergunningenstelsel voor het scheuren van grasgronden niet deugdelijk is gemotiveerd en dat de begrenzing van het productiebos niet in overeenstemming is met het huidige gebruik van de grond. De raad verdedigt zijn standpunt door te stellen dat het plan grotendeels conserverend van aard is en dat de graslanden bescherming verdienen vanwege de aanwezigheid van de das. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geoordeeld dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom het aanlegvergunningenstelsel is opgenomen en dat de bestemming "Bos" aan het productiebos terecht is toegekend. De appellante heeft niet onderbouwd dat het huidige gebruik van de grond niet in overeenstemming is met de bestemming "Bos". Ook het toekennen van de bestemming "Natuur" aan een ander gebied is door de Afdeling als rechtmatig beoordeeld, omdat het gebied in gebruik is als natuur en geen agrarisch gebruik vertoont. De Afdeling concludeert dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het vaststellen van het bestemmingsplan en dat het beroep van de appellante ongegrond is verklaard. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200906494/1/R3.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Roermond,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 juli 2009, nr. 2009/069/2, heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Roerdal" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 6 oktober 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 april 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door R.A.W.M. Gerardts en mr. R.G.J. Leduc, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan is opgesteld met het oog op de actualisering en digitalisering van bestemmingsplannen en is grotendeels conserverend van aard.
2.2. Ingevolge artikel 4.4.1, aanhef en onder d, van de planregels is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college van burgemeester en wethouders grasgronden te scheuren anders dan ter behoeve van herinzaai. [appellante] betoogt dat een deugdelijke motivering ontbreekt voor dit aanlegvergunningenstelsel. Een verwijzing naar het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Roerdal" (hierna: het voorheen geldende plan) door de raad op dit punt is volgens haar onjuist.
2.2.1. De raad stelt dat voorheen ook een aanlegvergunningenstelsel gold voor het scheuren van grasgronden. Hiertoe stelt hij dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan zijn besluit van 16 november 1999 tot gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het voorheen geldende plan een aanlegvergunningenstelsel voor het omzetten van grasland in bouwland heeft verbonden. Het Roerdal is namelijk een belangrijk leefgebied voor de das en graslanden zijn een belangrijk onderdeel hiervan, aldus de raad. Volgens hem verdienen de graslanden daarom bescherming door het opnemen van een aanlegvergunningenstelsel.
2.2.2. Zoals de raad terecht heeft gesteld, heeft het college van gedeputeerde staten van Limburg bij besluit van 16 november 1999 een aanlegvergunningenstelsel voor het omzetten van grasland in bouwland verbonden aan zijn besluit tot gedeeltelijke onthouding van goedkeuring aan het voorheen geldende plan. In dit besluit vermeldt het college van gedeputeerde staten dat een dergelijk aanlegvergunningenstelsel noodzakelijk is met het oog op de bescherming van het leefgebied van de das. Het plangebied is volgens het college van gedeputeerde staten een van de belangrijkste foerageergebieden van onder meer de das en er komen in het gebied enkele burchten voor. De raad heeft dit aanlegvergunningenstelsel overgenomen in artikel 4.4.1 van de planregels. Op basis van het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende heeft gemotiveerd waarom hij een aanlegvergunningenstelsel voor het scheuren van grasgronden heeft opgenomen in het plan.
2.3. [appellante] stelt dat de begrenzing binnen het plan van het productiebos van populieren ten noorden van het tunneltracé, dat in het plan de bestemming "Bos" heeft gekregen, niet in overeenstemming is met het huidige gebruik van de grond. Het plan is op dit punt mogelijk onzorgvuldig, aldus [appellante].
2.3.1. De raad stelt dat uit de inventarisatie die plaats heeft gevonden in het kader van het plan, naar voren is gekomen dat het hier om een bos gaat waar geen ander gebruik plaatsvindt dan het gebruik als bos. Gezien de ondergrond en de aanwezige bomen kan hier volgens de raad ook geen ander gebruik plaatsvinden dan het gebruik dat past bij de bestemming "Bos". Voorts voert de raad aan dat het bos, met [appellante] als grondeigenaar, onder het voorheen geldende plan een agrarische bestemming had, maar dat de grond hier feitelijk niet voor werd gebruikt. Ten slotte stelt de raad dat het bos deel uitmaakt van het habitatgebied "Roerdal".
2.3.2. De Afdeling overweegt dat de raad aan het bos de bestemming "Bos" heeft toegekend op basis van het feitelijk gebruik van de grond onder het voorheen geldende plan. [appellante] heeft haar standpunt dat het huidige gebruik van de grond niet in overeenstemming is met de bestemming "Bos" niet nader onderbouwd. Voorts heeft zij niet betwist dat het bos onderdeel uitmaakt van een habitatgebied. Gelet hierop heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten tot het toekennen van de bestemming "Bos" aan het desbetreffende plandeel.
2.4. [appellante] komt op tegen het toekennen van de bestemming "Natuur" in het plan aan het gebied ten zuiden van de Roertunnel. Zij stelt dat het toekennen van de bestemming "Natuur" in strijd is met artikel 3.4.1, aanhef en onder a en b, van de planregels. Dit artikel geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid de bestemming "Agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden" te wijzigen in de bestemming "Natuur". Voorts voert zij aan dat het desbetreffende gebied niet is ingericht als natuurgebied. Ten slotte vreest zij een ongunstige schaduwwerking op haar omringende landbouwpercelen en haar bouwblok.
2.4.1. De raad betoogt dat de bedoelde gronden in gebruik zijn op een wijze die past bij de bestemming "Natuur". Het door [appellante] aangehaalde artikel 3.4.1 van de planregels heeft volgens de raad betrekking op het wijzigen van de bestemming van gronden die agrarisch in gebruik zijn en een agrarische bestemming hebben naar de bestemming "Natuur". Van enige vorm van agrarisch grondgebruik en terreininrichting is op de desbetreffende gronden volgens de raad geen sprake. Bovendien maken de bedoelde gronden volgens de raad eveneens deel uit van het habitatgebied "Roerdal".
Er worden volgens de raad geen bomen of struiken aangeplant en het als natuur ingerichte stuk wordt afgerasterd. Volgens de raad worden conform het inrichtingsplan "Compensatie van het waterbergend vermogen als gevolg van tunnelaanleg voor de snelweg A73 onder de Roer" (hierna: het inrichtingsplan) twee poelen afgegraven en worden omliggende gronden ingezaaid met een grasmengsel om ongewenste ruige ontwikkeling te voorkomen. Hierdoor zal er naar verwachting van de raad geen negatieve schaduwwerking optreden op de omliggende gronden of op het bouwvlak van [appellante], dat ruim 200 meter van het gebied is gelegen.
2.4.2. In artikel 3.4.1 van de planregels is een bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders opgenomen om de bestemming "Agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden" onder bepaalde voorwaarden te wijzigen in de bestemming "Natuur". Het bij het plan toekennen van de bestemming "Natuur" aan een plandeel kan niet in strijd zijn met deze planregel, reeds nu deze planregel slechts betrekking heeft op plandelen waaraan bij het plan de bestemming "Agrarisch met waarden - agrarische functie met landschapswaarden" is toegekend.
Uit het inrichtingsplan blijkt dat het desbetreffende plandeel ingericht wordt met grasland en een tweetal poelen. Uit de stukken blijkt dat deze inrichting inmiddels gerealiseerd is. Gelet hierop stelt [appellante] ten onrechte dat dit gebied niet is ingericht als natuurgebied.
Gezien de afstand van ruim 200 meter tot het bouwvlak van [appellante] en de wijze van inrichting van het plandeel met de bestemming "Natuur" heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake zal zijn van onevenredig grote schaduwwerking op de percelen van [appellante].
Gelet op het vorenstaande heeft de raad in redelijkheid kunnen besluiten tot het toekennen van de bestemming "Natuur" aan het desbetreffende plandeel.
2.5. [appellante] stelt dat de Slousweg in haar huidige staat ongeschikt is om als weg te functioneren. De Slousweg is volgens haar op verschillende plaatsen volkomen dichtgegroeid met struiken en ongeschikt om de functie van weg te vervullen.
2.5.1. De raad stelt dat de Slousweg onder het voorheen geldende plan de bestemming "Agrarisch" had, maar dat de Slousweg in de huidige situatie functioneert als openbare weg die de gemeente in onderhoud heeft en dat de Slousweg in het plan daarom de bestemming "Verkeer" heeft. Verder is het eerste deel van de Slousweg volgens de raad opnieuw verhard.
2.5.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bestemming "Verkeer" toe te kennen aan de Slousweg, nu het op grond van het verhandelde ter zitting aannemelijk is geworden dat deze in de huidige situatie functioneert als openbare weg, dat deze in onderhoud is bij de gemeente en dat het eerste deel van de Slousweg opnieuw is verhard.
2.6. [appellante] betoogt dat het bestemmingsplan neerkomt op het vastleggen van het huidige gebruik van haar gronden en dat bedrijfsmatig overleven hierdoor moeilijk wordt. Ook stelt zij dat de raad gronden waarop nu agrarische activiteiten worden verricht, bestemt voor natuur- en landschapsbeheer. Hierdoor loopt zij bij de uitoefening van haar agrarische activiteiten tegen steeds meer beperkingen aan. Zij betoogt dat de raad het belang van natuur- en landschapsbeheer onevenredig zwaar laat meewegen ten opzichte van haar agrarische activiteiten.
2.6.1. De raad stelt dat de gebruiksmogelijkheden van de gronden van [appellante] in het plan hetzelfde zijn gebleven ten opzichte van het voorheen geldende plan. Het bouwvlak mag volgens de raad nog steeds volledig bebouwd worden ten behoeve van een agrarisch bedrijf en de bouwmogelijkheden binnen het bouwvlak zijn ruimer dan in het vorige bestemmingsplan. [appellante] wordt volgens de raad niet in haar belangen geschaad door het plan.
2.6.2. De Afdeling overweegt dat [appellante] niet heeft onderbouwd dat en hoe zij door het plan wordt beperkt in haar agrarische activiteiten, terwijl ook overigens niet is gebleken van een zodanige beperking van haar agrarische activiteiten dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot vaststelling van het plan.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010
288-656.