ECLI:NL:RVS:2010:BM7121

Raad van State

Datum uitspraak
9 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909404/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod opgelegd door burgemeester en verlenging daarvan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Vlaardingen tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De burgemeester had op 4 oktober 2009 een huisverbod opgelegd aan de wederpartij voor een periode van tien dagen, welke op 12 oktober 2009 werd verlengd met achttien dagen. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van de wederpartij tegen het besluit van 4 oktober ongegrond, maar het beroep tegen de verlenging van het huisverbod gegrond, en vernietigde het besluit van 12 oktober. De burgemeester ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State oordeelt dat de burgemeester in redelijkheid het huisverbod heeft kunnen verlengen. De burgemeester baseerde zijn besluit op zorg- en beleidsadviezen van hulpverleningsinstanties, die wezen op de aanhoudende dreiging van huiselijk geweld. De voorzieningenrechter had volgens de Raad van State onvoldoende onderkend dat de burgemeester zich op deze adviezen kon baseren. De burgemeester had gegronde redenen om aan te nemen dat de veiligheid van de echtgenote van de wederpartij in gevaar was, vooral gezien de verklaringen van de kinderen en de ernst van de situatie.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter voor zover deze het beroep van de wederpartij gegrond verklaarde tegen het besluit van 12 oktober 2009 en verklaart het beroep tegen dat besluit alsnog ongegrond. De beslissing van de burgemeester om het huisverbod te verlengen wordt daarmee bevestigd. De Raad van State concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200909404/1/H3.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Vlaardingen,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2009 in zaak nrs. 341098/09-1092 en 341091/09-2559 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de burgemeester.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2009 heeft de burgemeester aan [wederpartij] een huisverbod opgelegd voor een periode van tien dagen voor de woning aan de [locatie] te [plaats]. Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft de burgemeester dat huisverbod verlengd met achttien dagen.
Bij uitspraak van 29 oktober 2009, verzonden op 2 november 2009, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het door [wederpartij] ingestelde beroep voor zover dit is gericht tegen het besluit van 4 oktober 2009 ongegrond verklaard en voor zover dit is gericht tegen het besluit van 12 oktober 2009 gegrond verklaard en het besluit van 12 oktober 2009 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 30 december 2009.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2010, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. L. ten Broek en drs. C.B. Baljeu, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: de Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
Ingevolge het achtste lid, voor zover thans van belang, deelt de burgemeester de inhoud van het huisverbod mede aan de door de burgemeester aangewezen instantie voor advies of hulpverlening.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet.
De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge het tweede lid heeft het beroep of hoger beroep tegen het huisverbod mede betrekking op een beschikking tot verlenging van het huisverbod als bedoeld in het eerste lid, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
2.2. De burgemeester heeft onder overneming van een zorgadvies van het Advies- en Steunpunt Huiselijk Geweld Nieuwe Waterweg Noord van 8 oktober 2009 en een beleidsadvies van de ambtenaar huisverbod van de gemeente Vlaardingen van 12 oktober 2009 het huisverbod met achttien dagen verlengd omdat de dreiging van het huiselijk geweld nog niet was weggenomen.
2.2.1. In het zorgadvies is het volgende vermeld: "Betrokkene is een ontkennende verdachte en bagatelliseert mogelijk zijn alcoholgebruik. Betrokkene wenst niet te scheiden en zijn partner wel. Zij wil niet direct de opvang in en zal dus voorlopig in de woning blijven. Dit zien wij als een gevaarsrisico. Daarbij is onduidelijk wat nu precies de werkelijke ernst van de thuissituatie is omdat moeder hier verschillende verhalen over vertelt. Een verlenging van het huisverbod biedt de bij het gezin betrokken hulpverlening de gelegenheid om op elkaar af te stemmen en tot een goed hulpverleningsplan te komen. Er is dan gelegenheid om gesprekken samen met beide partners te voeren om te trachten afspraken te maken over de leefsituatie thuis na opheffing van het huisverbod". Op deze gronden wordt geadviseerd het huisverbod te verlengen.
2.2.2. In het beleidsadvies is het volgende vermeld: "Uithuisgeplaatste ontkent het huiselijk geweld. Wil geen hulp om dit te voorkomen. Wil eventueel wel hulp om gesprekken met zijn partner te voeren opdat zij bij hem blijft. Achterblijver geeft aan geen gezamenlijke gesprekken te willen voeren. Zij wil hulp voor zichzelf om haar man (met kinderen) te kunnen verlaten. De dreiging van huiselijk geweld is niet weggenomen. De hulpverlening om dit te voorkomen is niet voldoende op gang gekomen. Mede doordat partners verschillend denken over de toekomst en het voorkomen van toekomstig geweld. In de komende periode van 18 dagen zullen partners en kinderen apart benaderd worden door het Steunpunt huiselijk geweld, het algemeen maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg om hen bij te ondersteunen bij de ontstane problemen en te zorgen voor een veilige leefomgeving voor alle betrokkenen". Ook in dit advies wordt op deze gronden verlenging van het huisverbod geadviseerd.
2.3. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de burgemeester het noodzakelijk kon achten een huisverbod op te leggen teneinde de dreiging van geweld weg te nemen. Hierbij achtte de voorzieningenrechter van belang dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 oktober 2009 alsmede uit het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld naar voren komt dat de minderjarige kinderen van [wederpartij] en zijn echtgenote bij het incident aanwezig waren, er striemen op de rug van de echtgenote aanwezig waren, zij zeer overstuur was en de kinderen hebben verklaard dat hun moeder door hun vader was geslagen met een riem.
Omtrent het besluit tot verlenging van het huisverbod heeft de voorzieningenrechter overwogen dat, nu onduidelijk is wat precies de werkelijke ernst van de thuissituatie is, omdat de echtgenote van [wederpartij] hier verschillende verhalen over vertelt, en het hier gaat om een voor [wederpartij] zeer ingrijpende maatregel, de plicht bestond om een nader onderzoek in te stellen teneinde tot een goed afgewogen oordeel te kunnen komen of verlenging noodzakelijk was. Hij heeft geoordeeld dat van een zodanig onderzoek niet, althans onvoldoende is gebleken.
2.4. De burgemeester bestrijdt dit oordeel van de voorzieningenrechter.
Hij betoogt onder meer dat hij het zorgadvies en het beleidsadvies in redelijkheid aan het verlengingsbesluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.4.1. Dit betoog slaagt. Volgens de memorie van toelichting bij de Wth (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 26) zal de burgemeester zich bij de afweging of hij tot verlenging van het huisverbod overgaat, moeten baseren op informatie die hij ontvangt van bijvoorbeeld hulpverleningsinstanties.
Anders dan de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de burgemeester op basis van het zorgadvies en het beleidsadvies in redelijkheid ernstig heeft kunnen vermoeden dat de dreiging van het gevaar voor de veiligheid van vooral de echtgenote van [wederpartij] zich voortzette. Niet gebleken is dat deze adviezen wat betreft de wijze van totstandkoming of inhoud zodanige gebreken vertonen dat de burgemeester zijn besluit daarop niet mocht baseren. De burgemeester heeft deze adviezen daarom van doorslaggevend belang mogen achten. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.
De burgemeester heeft in navolging van het zorgadvies en het beleidsadvies van belang mogen achten dat [wederpartij] het gepleegde geweld ontkent en stelt dat hij geen problemen op het gebied van agressie heeft en daarvoor geen hulp behoeft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 februari 2010 in zaak nr.
200901869/1), is bij de beoordeling of de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. De burgemeester heeft op goede gronden aan het besluit tot verlenging van het huisverbod ten grondslag gelegd dat hem uit het zorgadvies en het beleidsadvies is gebleken dat de hulpverlening om het huiselijk geweld te voorkomen nog niet voldoende op gang was gekomen. De burgemeester heeft als een verhoogd veiligheidsrisico mogen aanmerken de verklaring van [wederpartij] dat hij de door zijn echtgenote aangekondigde echtscheiding niet kon accepteren en de omstandigheid dat de echtgenote niet direct van de noodopvang gebruik wilde maken en daarom voorlopig in de woning zou blijven.
De omstandigheid dat geen volledige duidelijkheid bestaat over de ernst van de thuissituatie, biedt geen grond voor het oordeel dat de burgemeester het huisverbod niet in redelijkheid heeft kunnen verlengen. Daarbij is van belang dat de echtgenote weliswaar wisselende verklaringen heeft afgelegd over de frequentie, de hevigheid en de omvang van het door [wederpartij] jegens haar gepleegde geweld, maar dat zij het herhaalde geweld als zodanig niet ontkent. Ten slotte bestaat geen grond voor het oordeel dat de burgemeester eerst nader onderzoek had moeten doen naar het alcoholgebruik van [wederpartij] alvorens het besluit tot verlenging van het huisverbod te mogen nemen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de conclusie uit het zorgadvies - verlengen van het huisverbod - wat betreft dit aspect niet is gebaseerd op vermeend fors alcoholgebruik of een alcoholverslaving, maar op de veronderstelling dat [wederpartij] zijn alcoholgebruik mogelijk bagatelliseert.
2.4.2. Gelet op hetgeen onder 2.4.1. is overwogen, bestaat geen grond te oordelen dat het besluit tot het verlengen van het huisverbod onzorgvuldig tot stand is gekomen of ondeugdelijk is gemotiveerd. Het betoog slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep van [wederpartij] gegrond is verklaard voor zover dit is gericht tegen het besluit van 12 oktober 2009 en dat besluit is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep voor zover dit is gericht tegen dat besluit alsnog ongegrond verklaren.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 29 oktober 2009 in zaak nrs. 341098/09-1092 en 341091/09-2559, voor zover daarbij het beroep van [wederpartij] gegrond is verklaard voor zover dit is gericht tegen het besluit van 12 oktober 2009, en dat besluit is vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 12 oktober 2009 ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010
280-598.