200908979/1/H1.
Datum uitspraak: 9 juni 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 oktober 2009 in zaak nr. 08/2789 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard (hierna: het college).
Bij besluit van 9 november 2004 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een garage/berging op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 september 2005 heeft het college het daartegen door onder meer [appellant] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en onder verlening van een nadere vrijstelling op grond van de planvoorschriften van het bestemmingsplan het besluit van 9 november 2004 gehandhaafd.
Bij uitspraak van 15 september 2006 heeft de rechtbank het daartegen door onder meer [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 augustus 2007 in zaak nr.
200607828/1heeft de Afdeling het daartegen door onder meer [appellant] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank alsmede het besluit van 6 september 2005 vernietigd.
De rechtbank heeft bij uitspraak van 14 februari 2008 het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 9 november 2004 gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op bezwaar vernietigd en bepaald dat het college op uiterlijk 11 maart 2008 een beslissing neemt op het door [appellant] ingediende bezwaar.
Bij besluit van 8 april 2008 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van een garage/berging op het perceel.
Bij brief van 28 april 2008 heeft het college gereageerd op een klacht van [appellant] en te kennen gegeven niet in te stemmen met het in de brief van [appellant] van 5 maart 2008 vervatte voorstel tot een minnelijke schikking.
Bij uitspraak van 15 oktober 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door [appellant] ingestelde beroep, voor zover dat is gericht tegen de inhoud van de brief van 28 april 2008, en het beroep niet-ontvankelijk verklaard, voor zover het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 13 december 2004 tegen het besluit van 9 november 2004 alsmede voor zover gericht tegen de besluiten van 9 november 2004 en tegen het besluit van 8 april 2008. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2009, hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.R. Bolhuis, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om kennis te nemen het door hem ingestelde beroep tegen de inhoud van de brief van 28 april 2008, faalt dit betoog. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze brief geen besluit behelst in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nu deze brief niet op rechtsgevolg is gericht, aangezien deze slechts een feitelijke mededeling bevat.
2.2. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte zijn beroep, voor zover dit is gericht tegen het besluit van 9 november 2004, niet-ontvankelijk heeft verklaard, faalt evenzeer. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit besluit niet het besluit op bezwaar betreft waartegen ingevolge artikel 7:1, tweede lid, van de Awb beroep openstaat.
2.3. [appellant] betoogt - kort weergegeven - dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 8 april 2008 heeft aangemerkt als besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 9 november 2004. Hij voert daartoe aan dat het besluit van 8 april 2008 geenszins als een heroverweging van zijn tegen het besluit van 9 november 2004 gerichte bezwaar is op te vatten. [appellant] concludeert dan ook dat het college nog steeds geen besluit op zijn bezwaar heeft genomen.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (in onder meer de uitspraken van 26 november 2007 in zaak nr.
200700338/1en 19 juli 2006 in zaak nr.
200508116/1) brengt het systeem van de Algemene wet bestuursrecht met zich dat het bestuursorgaan een nieuw besluit op bezwaar moet nemen wanneer na vernietiging van het besluit op bezwaar door een bestuursrechter een nieuw besluit moet worden genomen.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen moet het besluit van 8 april 2008 gelet op de adressering, de inhoud en de strekking ervan worden aangemerkt als een nieuw primair besluit. Daarbij wordt van belang geacht dat dit besluit geen heroverweging bevat naar aanleiding van het bezwaar van [appellant] van 13 december 2004 tegen het besluit van 9 november 2004, nu hierin op geen enkele wijze blijk wordt gegeven van zijn belangen en bezwaren. De brief van 7 januari 2008, waarin [appellant] door het college wordt geïnformeerd over de stand van zaken aangaande het nieuw te nemen besluit op zijn bezwaar tegen het besluit van 9 november 2004, maakt dit niet anders. Het college heeft desgevraagd ter zitting erkend dat de informatieverstrekking aan [appellant] over het besluit van 8 april 2008 niet voldoende is geweest. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat besluiten op bezwaar, zoals door het college ter zitting is bevestigd, anders dan het besluit van 8 april 2008, gewoonlijk niet worden genomen krachtens mandaat door een aan het college ondergeschikte ambtenaar, maar door het college zelf.
Nu het besluit van 8 april 2008 niet als een besluit op het bezwaar van [appellant] van 13 december 2004 tegen het besluit van 9 november 2004 kan worden aangemerkt en thans nog geen nieuw besluit op dit bezwaar is genomen, heeft de rechtbank ten onrechte het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 13 december 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.5. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 13 december 2004 tegen het besluit van 9 november 2004 alsnog gegrond verklaren. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig beslissen op het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 9 november 2004 dient te worden vernietigd. Het college dient een besluit op dat bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij wordt overwogen dat het besluit van 8 april 2008 dient te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb, zodat de door [appellant] tegen het besluit van 9 november 2004 naar voren gebrachte bezwaren op grond van artikel 6:19 van de Awb mede geacht moeten worden te zijn gericht tegen het besluit van 8 april 2008. Dit betekent dat, anders dan het college betoogt, het besluit van 8 april 2008 niet onherroepelijk is.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 15 oktober 2009 in zaak nr. 08/2789, voor zover het beroep van [appellant] gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar van 13 december 2004 en tegen het besluit van 8 april 2008 niet-ontvankelijk is verklaard;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;
IV. vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van [appellant] van 13 december 2004 tegen het besluit van 9 november 2004;
V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard op om binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant] van 13 december 2004 en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 46,34 (zegge: zesenveertig euro en vierendertig cent);
VIII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Lingewaard aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 373,00 (zegge: driehonderddrieënzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2010