ECLI:NL:RVS:2010:BM6889

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002387/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens gebrek aan ingebrekestelling in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Raad van State op 27 mei 2010 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een beroep dat was ingesteld door een vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris afgewezen. De rechtbank had eerder het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen binnen vier weken een nieuw besluit te nemen. Echter, de vreemdeling heeft geen ingebrekestelling gedaan zoals vereist volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad van State overwoog dat in het beroepschrift geen melding was gemaakt van een ingebrekestelling en dat de vreemdeling ook geen processtuk had ingediend waarin een ingebrekestelling was opgenomen. De minister van Justitie had eveneens geen ingebrekestelling ingediend. Hierdoor concludeerde de Raad dat de vreemdeling, voordat hij beroep instelde, geen ingebrekestelling had verzonden. Er waren geen omstandigheden die erop wezen dat het redelijkerwijs niet van de vreemdeling kon worden gevergd om een ingebrekestelling te doen.

De Raad van State verklaarde het beroep van de vreemdeling kennelijk niet ontvankelijk en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de leden van de enkelvoudige kamer, C.J. Borman en M.L.M. van Loo, aanwezig waren. De uitspraak werd openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

201002387/1/V2.
Datum uitspraak: 27 mei 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
en
de minister van Justitie (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2008, heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris), in het kader van het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 25 november 2009, verzonden op dezelfde dag, in zaak nr. 08/17542, heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door de vreemdeling tegen dat besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, en bepaald dat de staatssecretaris binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar dient te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 december 2009, heeft de staatssecretaris tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld (zaak nr. 200910155/1/V2).
Bij brief, na doorzending door de rechtbank bij de Raad van State binnengekomen op 10 maart 2010, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij brief, na doorzending door de rechtbank bij de Raad van State binnengekomen op 10 maart 2010, heeft de vreemdeling een nadere uiteenzetting ingediend.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is een beroep indien dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn gebonden.
Ingevolge het tweede lid kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Ingevolge het derde lid kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.
2.2. In het beroepschrift is geen melding gemaakt van een in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb bedoelde ingebrekestelling. Evenmin is door de vreemdeling een ingebrekestelling als processtuk ingezonden. Ook de minister heeft desverzocht niet een ingebrekestelling ingezonden noch anderszins daarvan gewag gemaakt. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat de vreemdeling, alvorens beroep in te stellen, geen ingebrekestelling heeft verzonden. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het in gebreke stellen redelijkerwijs niet van de vreemdeling kan worden gevergd.
2.3. Het beroep is kennelijk niet ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep niet ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.L.M. van Loo, ambtenaar van Staat.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Loo
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2010
418-657.
Verzonden: 27 mei 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser