200909652/1/V2.
Datum uitspraak: 27 mei 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, (hierna: de rechtbank) van 13 november 2009 in zaken nrs. 09/16432 en 09/16675 in de gedingen tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
Bij besluit van 15 augustus 2008 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 22 april 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 13 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 11 december 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. De staatssecretaris klaagt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vraag of de vreemdeling rechtmatig verblijf kan verkrijgen door middel van zijn aanvraag eerst aan de orde komt na het in behandeling nemen van die aanvraag, zodat, anders dan de staatssecretaris heeft betoogd, de vreemdeling belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het besluit van 22 april 2009 tot handhaving van de buiten behandelingstelling van zijn aanvraag.
De staatssecretaris betoogt daartoe dat de vreemdeling geen belang heeft bij het beroep tegen voormeld besluit en vindt steun voor dit standpunt in de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2006 in zaak nr. 200510434/1 (www.raadvanstate.nl). De rechtbank maakt volgens hem ten onrechte onderscheid tussen de afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning en de buiten behandelingstelling daarvan. Voorop staat dat de vreemdeling ongewenst is verklaard en hij enkel daarom geen belang meer heeft bij welke beroepsprocedure dan ook in verband met een aanvraag ter verkrijging van een verblijfsvergunning, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 67, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan de ongewenst verklaarde vreemdeling in afwijking van artikel 8 van die wet geen rechtmatig verblijf hebben.
2.1.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in voormelde uitspraak van 6 juli 2006 heeft een vreemdeling geen belang bij een beroep tegen een besluit over een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking daarvan, zolang deze ongewenst is verklaard, omdat dit beroep nimmer tot rechtmatig verblijf kan leiden. Belang bij toetsing in rechte van een afwijzing van een aanvraag tot verlening of verlenging van een verblijfsvergunning, dan wel intrekking van zodanige vergunning, is bij samenloop daarvan met een besluit, waarbij een vreemdeling ongewenst is verklaard, eerst aan de orde, indien dat laatste besluit wordt vernietigd of ingetrokken, dan wel de ongewenstverklaring is opgeheven.
2.1.3. Bij besluit van 17 september 2008 is de vreemdeling krachtens artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 ongewenst verklaard. Dit besluit is thans in rechte onaantastbaar. Nu de ongewenstverklaring van de vreemdeling ten tijde hier van belang voortduurde, kon zijn beroep tegen het besluit van 22 april 2009 niet leiden tot het uiteindelijk ermee beoogde resultaat, aangezien artikel 67, derde lid, van de Vw 2000 zich, wanneer zijn aanvraag in behandeling zou worden genomen, tegen de verlening van een verblijfsvergunning, die rechtmatig verblijf oplevert, verzet. Derhalve heeft hij, anders dan de rechtbank heeft overwogen, geen belang bij de beoordeling van zijn beroep tegen voormeld besluit. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 22 april 2009 alsnog niet ontvankelijk verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 13 november 2009 in zaak nr. 09/16432;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Van Loon
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2010
284-563.
Verzonden: 27 mei 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,