ECLI:NL:RVS:2010:BM6861

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908702/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning op grond van de Regeling Vreemdelingenwet

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaarde. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de staatssecretaris van 11 maart 2009, waarin werd gesteld dat hij niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling Vreemdelingenwet (oud). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat de vreemdeling niet had aangetoond sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland te hebben verbleven, omdat hij niet in het bezit was van een doorverwijzingsbrief. De staatssecretaris ging in hoger beroep, stellende dat de rechtbank niet had onderkend dat de vreemdeling zich vóór 1 januari 2009 had moeten melden bij de gemeente voor een burgemeestersverklaring, en dat de doorverwijzingsbrief geen zelfstandige betekenis had.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank inderdaad niet had onderkend dat de vreemdeling niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning voldeed. De staatssecretaris had terecht gesteld dat de vreemdeling niet in het bezit was van een burgemeestersverklaring en dat hij zich niet vóór de deadline had gemeld. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond. De beslissing van de staatssecretaris werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200908702/1/V2.
Datum uitspraak: 27 mei 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de rechtbank) van 15 oktober 2009 in zaak nr. 09/9403 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2009 heeft de staatssecretaris het door de vreemdeling gemaakte bezwaar tegen het niet ambtshalve doen van een aanbod op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap Vreemdelingenwet (oud) (hierna: de Regeling) ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 15 oktober 2009, verzonden op 16 oktober 2009, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 12 november 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De staatssecretaris betoogt in de enige grief dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat, nu in het besluit van 11 maart 2009 is overwogen dat de vreemdeling niet is het bezit is van een burgemeestersverklaring en derhalve niet heeft aangetoond sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland te hebben verbleven, terwijl de staatssecretaris hem ten onrechte geen doorverwijzingsbrief heeft verstrekt waarmee hij een burgemeestersverklaring zou kunnen verkrijgen, dat besluit geen stand kan houden. Daartoe voert de staatssecretaris aan dat de rechtbank, door aldus te overwegen, niet heeft onderkend dat een doorverwijzingsbrief, waarmee vreemdelingen werden doorverwezen naar de gemeente om daar om afgifte van een burgemeestersverklaring te kunnen vragen, volgens de Regeling, zoals neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2007/11, geen zelfstandige betekenis toekomt. Nu de vreemdeling tot en met 31 december 2008 zich ook zelf bij de gemeente had kunnen melden om een burgemeestersverklaring te verkrijgen, maar hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt, heeft hij niet aangetoond te voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Volgens de Regeling wordt onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning verleend aan vreemdelingen die onder de Vreemdelingenwet (oud) een asielaanvraag hebben ingediend en nog immer in Nederland zijn. Onder meer geldt als voorwaarde dat de vreemdeling sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven. Ononderbroken verblijf sinds 1 april 2001 wordt onder meer aangenomen, indien dit blijkt uit een verklaring van de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling feitelijk verblijft.
De verblijfsvergunning wordt ambtshalve verleend op grond van artikel 3.6, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en artikel 3.17a, aanhef en onder b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 met ingang van de datum waarop de Regeling van kracht is geworden. Indien de vergunning niet op basis van de bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND), dan wel bij de Dienst Terugkeer & Vertrek (hierna: de DT&V) bekende gegevens kan worden verleend, vindt de beoordeling plaats nadat de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling verblijft, aan de IND een verklaring heeft gezonden op grond waarvan ononderbroken verblijf in Nederland sinds 1 april 2001 wordt aangenomen.
2.1.2. In het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000, nr. 2008/31, (hierna: het WBV 2008/31) is vermeld dat de mogelijkheid om ambtshalve een verblijfsvergunning regulier op grond van de Regeling te verlenen met ingang van 1 januari 2009 is vervallen. De Regeling blijft evenwel van kracht voor onder meer vreemdelingen ten aanzien van wie bij de IND vóór de inwerkingtreding van het WBV 2008/31 bekend is dat de burgemeester een verzoek om een burgemeestersverklaring in behandeling heeft genomen. Dat wil zeggen dat vreemdelingen, die zich vóór 1 januari 2009 hebben gemeld bij de gemeente en van wie de melding vóór 1 januari 2009 is doorgegeven aan de IND, nog onder het oude regime vallen. Ten aanzien van hen zal nog worden beoordeeld of zij in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van de Regeling.
2.1.3. De rechtbank heeft bij haar beoordeling of de staatssecretaris zich in het besluit van 11 maart 2009 terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet heeft aangetoond sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland te hebben verbleven doorslaggevende betekenis toegekend aan de mededeling van de staatssecretaris dat de vreemdeling ten onrechte niet in het bezit is gesteld van een doorverwijzingsbrief. Hiermee heeft de rechtbank niet onderkend dat uit de Regeling en het WBV 2008/31, zoals hiervoor weergegeven, volgt dat een vreemdeling die een burgemeestersverklaring wenst te verkrijgen in beginsel tot 1 januari 2009 de gelegenheid had zich te melden bij de gemeente waar hij feitelijk verblijf had. Volgens dat beleid behoefde de vreemdeling daarvoor niet in het bezit te zijn van een doorverwijzingsbrief.
2.1.4. Niet in geschil is dat de vreemdeling zich niet vóór 1 januari 2009 heeft gemeld bij de gemeente waar hij feitelijk verblijf had. Derhalve is geen sprake van een situatie, waarin vóór de inwerkingtreding van het WBV 2008/31 bij de IND bekend was dat de burgemeester een verzoek om een burgemeestersverklaring in behandeling had genomen, waardoor het oude regime nog op de vreemdeling van toepassing zou zijn geweest. Nu hij vóórdat de Regeling was beëindigd met een burgemeestersverklaring noch anderszins heeft aangetoond sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland te hebben verbleven, heeft de staatssecretaris zich in het besluit van 11 maart 2009 terecht op het standpunt gesteld dat hij niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling. De rechtbank heeft dit niet onderkend. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 11 maart 2009 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden, voor zover die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog bespreking behoeven.
2.3. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat, nu hij aanvankelijk niet in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning op grond van de Regeling, omdat hij in 1997 twee maal naar Nigeria was uitgezet, maar blijkens het besluit van 11 maart 2009 een geheel andere reden ten grondslag ligt aan het niet ambtshalve doen van een aanbod, de staatssecretaris ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
2.3.1. Voor de beoordeling of de staatssecretaris met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht van het horen van de vreemdeling heeft mogen afzien, is bepalend of er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot het oordeel dat ten onrechte niet ambtshalve een aanbod is gedaan.
2.3.2. De vreemdeling heeft niet onderkend dat bij de beoordeling of hij voldoet aan de voorwaarde van ononderbroken verblijf in Nederland sinds 1 april 2001 aan de omstandigheid dat hij in 1997 twee maal is uitgezet geen betekenis kan toekomen. Nu aan het niet ambtshalve doen van een aanbod ten grondslag lag dat de verblijfplaats van de vreemdeling niet bekend was bij de IND of de DT&V en de vreemdeling in bezwaar enkel heeft aangevoerd dat hij, nadat hij in 1997 twee maal was uitgezet, direct naar Nederland is teruggekeerd, zonder voorts aan te tonen dat hij sinds 1 april 2001 ononderbroken in Nederland heeft verbleven, is aan voormelde maatstaf voldaan. De beroepsgrond faalt.
2.4. Het beroep van de vreemdeling is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 15 oktober 2009 in zaak nr. 09/9403;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Zwemstra
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2010
91-549.
Verzonden: 27 mei 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser