ECLI:NL:RVS:2010:BM6855

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906729/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • T.M.A. Claessens
  • H. Troostwijk
  • E. de Groot
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen ongewenstverklaring van vreemdeling op basis van Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, die op 3 augustus 2009 een besluit van de staatssecretaris om een vreemdeling ongewenst te verklaren, vernietigde. De vreemdeling, van Turkse nationaliteit, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar wegens poging tot doodslag. De staatssecretaris had de aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking en verlenging van de verblijfsvergunning afgewezen, wat leidde tot de ongewenstverklaring. De rechtbank oordeelde dat de norm voor ongewenstverklaring bij de invoering van het Vreemdelingenbesluit 2000 op 1 april 2001 soepeler was dan de norm ten tijde van het bestreden besluit, en dat dit in strijd was met artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad. De staatssecretaris ging in hoger beroep en voerde aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de norm die gold op 1 april 2001 ook tot ongewenstverklaring leidde. De Raad van State oordeelde dat de grief van de staatssecretaris slaagde, en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling. De proceskosten in hoger beroep werden vastgesteld op € 322,00, met de bepaling dat de rechtbank beslist over de vergoeding van deze kosten.

Uitspraak

200906729/1/V1.
Datum uitspraak: 27 mei 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris), thans: de minister van Justitie
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, (hierna: de rechtbank) van 3 augustus 2009 in zaak nr. 08/32903 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2008 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking en verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen en hem ongewenst verklaard.
Bij besluit van 9 september 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 augustus 2009, verzonden op 4 augustus 2009, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 september 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de norm voor ongewenstverklaring bij de invoering van het Vreemdelingenbesluit 2000, op 1 april 2001, soepeler was dan de norm ten tijde van het bestreden besluit, zodat sprake is van een met artikel 13 van Besluit nr. 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Republiek Turkije (hierna: Besluit nr. 1/80) strijdige aanscherping van de regelgeving.
Daartoe voert de staatssecretaris aan dat, indien ten aanzien van de vreemdeling de norm die gold op 1 april 2001 zou zijn toegepast, dit tot hetzelfde resultaat zou hebben geleid en voorts dat niet 1 april 2001 maar de datum waarop Besluit nr. 1/80 in werking is getreden als ijkpunt heeft te gelden.
2.2. Ingevolge artikel 13 van Besluit nr. 1/80 mogen de lidstaten van de Gemeenschap en Turkije geen nieuwe beperkingen invoeren met betrekking tot de toegang tot de werkgelegenheid van werknemers en hun gezinsleden wier verblijf en arbeid op hun onderscheiden grondgebied legaal zijn.
Ingevolge artikel 16 is die bepaling met ingang van 1 december 1980 van toepassing.
Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000), voor zover thans van belang, kan een vreemdeling ongewenst worden verklaard indien hij bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd.
Ingevolge artikel 3.86, eerste lid, aanhef en onder d, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000) kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, worden afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder e, van de Vw 2000 indien, voor zover thans van belang, de desbetreffende vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf is opgelegd en het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf ten minste gelijk is aan de in het tweede lid bedoelde norm (de zogenoemde glijdende schaal).
Volgens onderdeel A5/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000), zoals deze luidde ten tijde van belang, is bij de uitoefening van de in artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 toegekende bevoegdheid de glijdende schaal van toepassing.
2.3. De vreemdeling, met Turkse nationaliteit, is bij vonnis van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 maart 2007 veroordeeld tot, voor zover thans van belang, een gevangenisstraf van vier jaren wegens overtreding van artikel 287 in samenhang met artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (poging tot doodslag) op 28 mei 2006. Hierop is een gevangenisstraf gesteld van ten hoogste tien jaren. Dit vonnis is in rechte onaantastbaar.
2.4. De staatssecretaris heeft in de grief terecht aangevoerd dat de rechtbank niet heeft onderkend dat toepassing van de norm die gold op 1 april 2001 in dit geval eveneens tot ongewenstverklaring leidt, zodat de door de rechtbank bedoelde aanscherping voor de beoordeling van het besluit van 9 september 2008 reeds hierom geen betekenis heeft.
Uit onder meer het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 september 2009, C-242/06, Sahin (punten 62 tot en met 65; www.curia.europa.eu), volgt dat voor de vraag of sprake is van een nieuwe beperking in de zin van artikel 13 van Besluit nr. 1/80 in ieder geval van belang is of de ten tijde van het besluit van 9 september 2008 geldende norm voor ongewenstverklaring ongunstiger is dan de op 1 december 1980 geldende norm. Dit betekent dat de rechtbank hoe dan ook had dienen te toetsen of de ten tijde van voormeld besluit geldende norm voor ongewenstverklaring in dit geval een aanscherping behelst ten opzichte van de op 1 december 1980 geldende norm.
De grief slaagt.
2.5. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.6. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, van 3 augustus 2009 in zaak nr. 08/32903;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. H. Troostwijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. de Groot, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. De Groot
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2010
210.
Verzonden: 27 mei 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser