ECLI:NL:RVS:2010:BM6846

Raad van State

Datum uitspraak
27 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200905702/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • J. van de Kolk
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met prejudiciële vraag

In deze zaak heeft de vreemdeling een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij de beslissing op zijn hoger beroep in Nederland kan afwachten. De vreemdeling verzocht de minister van Justitie om hem een verblijfsaantekening te verstrekken, waaruit blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van de Vreemdelingenwet 2000 en dat hij mag werken. De Raad van State oordeelt dat de enkele omstandigheid dat het besluit van 31 juli 2008 voor uitvoering vatbaar is, geen spoedeisend belang oplevert zoals bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat het op dit moment niet duidelijk is of en wanneer de vreemdeling zal worden uitgezet.

Daarnaast betoogt de vreemdeling dat hij een spoedeisend belang heeft omdat hij niet mag werken en daardoor al geruime tijd geen inkomen heeft. De voorzitter van de Raad van State, na afweging van de betrokken belangen, ziet echter geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen. Het verzoek wordt dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing is genomen door de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. T.M.A. Claessens, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat, en is openbaar uitgesproken op 27 mei 2010.

Uitspraak

200905702/2/V3.
Datum uitspraak: 27 mei 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) van 6 juli 2009 in zaak nr. 08/28325 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris).
1. Procesverloop
Bij onderscheiden besluiten van 28 december 2007 en 7 februari 2008 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om wijziging van de beperking van een aan hem verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen en deze verblijfsvergunning ingetrokken.
Bij besluit van 31 juli 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij verwijzingsuitspraak van 13 april 2010 in deze zaak, nr. 200902702/1/V3 (www.raadvanstate.nl), heeft de Afdeling een prejudiciële vraag gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en de behandeling van het hoger beroep van de vreemdeling geschorst.
Bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 mei 2010, heeft de vreemdeling de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek van de vreemdeling is er op gericht de beslissing op het door hem ingestelde hoger beroep in Nederland te mogen afwachten en de minister van Justitie (hierna: de minister) op te dragen hem een verblijfsaantekening te verstrekken waaruit blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) en het hem is toegestaan om arbeid te verrichten.
De enkele omstandigheid dat het besluit van 31 juli 2008 voor uitvoering vatbaar is, levert echter geen spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht op. Dat in het kader van de behandeling van het hoger beroep een prejudiciële vraag is gesteld maakt dit niet anders. Bij dit oordeel is betrokken dat op dit moment niet duidelijk is dat en zo ja, op welke termijn uitzetting zal plaatsvinden.
2.2. Voor zover de vreemdeling voorts betoogt dat hij een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van zijn verzoek, omdat het hem niet is toegestaan te werken en hij om die reden al geruime tijd geen inkomen heeft, wordt, zo dit al als spoedeisend in vorenbedoelde zin kan worden aangemerkt, het volgende overwogen. Gelet op het voorlopig oordeel dat de Afdeling in de overwegingen 2.11.1. tot en met 2.11.3. van voormelde verwijzingsuitspraak heeft gegeven, ziet de voorzitter, bij afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
2.3. Het verzoek zal reeds daarom als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens
voorzitter
w.g. Van de Kolk
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2010
347-562.
Verzonden: 27 mei 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser