ECLI:NL:RVS:2010:BM6449

Raad van State

Datum uitspraak
28 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002253/1/R1 en 201002253/2/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan Kom Stede Broec door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het wijzigingsplan 'Kom Stede Broec' door het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland. Het college heeft op 17 december 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec was vastgesteld op 29 september 2009. Dit wijzigingsplan maakt de bouw van 32 appartementen mogelijk op een braakliggende locatie aan de Burgemeester Boonlaan. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 28 mei 2010 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen en het beroep ongegrond is verklaard.

De appellant heeft tegen het besluit van het college beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij stelt dat het plan niet zorgvuldig is voorbereid, omdat er geen inspraakmogelijkheid is geboden en hij niet op de juiste wijze is gehoord. Ook betoogt hij dat de gemeenteraad niet bij de besluitvorming is betrokken en dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde van maximaal 15 woningen. De voorzitter overweegt dat het college bevoegd is om het plan te wijzigen en dat de procedure correct is gevolgd. De stelling van de appellant dat er geen inspraak is geboden, wordt verworpen, omdat dit geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de procedure.

De voorzitter concludeert dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De bezwaren van de appellant worden niet gegrond bevonden, en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van de zorgvuldigheid in de besluitvorming en de rol van de verschillende bestuursorganen in het proces van ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201002253/1/R1 en 201002253/2/R1.
Datum uitspraak: 28 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2009, kenmerk 2009-58947, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord Holland besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec bij besluit van 29 september 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Wijzigingsplan Kom Stede Broec, wijziging ex artikel 11 WRO (Burgemeester Boonlaan)".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 maart 2010, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 april 2010, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Riessen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Stede Broec, vertegenwoordigd door E. Jaring en J.R. Bleeker, beiden werkzaam bij de gemeente, en De Toekomst Ontwikkeling B.V., vertegenwoordigd door L. de Vries, bijgestaan door mr. R.G.J. Laan, advocaat te Hoorn.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting een nader stuk in het geding gebracht.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Toetsingskader
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het plan
2.3. Het plan maakt de bouw van in totaal 32 appartementen mogelijk op een thans braakliggende locatie aan de Burgemeester Boonlaan, de zogenoemde zone VIII uit het bestemmingsplan "Kom Stede Broec".
Formele bezwaren
2.4. [appellant] stelt dat het plan niet zorgvuldig is voorbereid omdat ten onrechte geen inspraakmogelijkheid is geboden en hij niet op de juiste wijze is gehoord. Verder acht hij het onjuist dat het college van burgemeester en wethouders de ingediende zienswijzen heeft beoordeeld en de gemeenteraad niet in de besluitvorming is betrokken. Hij stelt verder dat niet is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarde dat maximaal 15 woningen mogen worden gebouwd.
2.4.1. Ingevolge artikel 11 van de WRO, gelezen in samenhang met de bepalingen behorende bij het bestemmingsplan "Kom Stede Broec", vangt de procedure inzake de wijziging van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen onderdeel uitmaakt van de in de WRO dan wel in evenbedoeld bestemmingsplan geregelde procedure, kan, indien in een gemeentelijke verordening als bedoeld in artikel 150 van de Gemeentewet de mogelijkheid of verplichting is opgenomen inspraak te bieden, het niet nakomen van deze verplichting geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de gevolgde wijzigingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten met zich brengen. Reeds hierom treft de stelling van [appellant] dat ten onrechte geen inspraakmogelijkheid is geboden geen doel.
Wat betreft het betoog van [appellant] dat de raad ten onrechte niet is betrokken in de besluitvorming omtrent het wijzigingsplan, overweegt de voorzitter dat het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 24 van de voorschriften behorende bij het bestemmingsplan "Kom Stede Broec", in samenhang met artikel 11 van de WRO bevoegd is het plan te wijzigen binnen bij het plan te bepalen grenzen en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat in dit geval niet aan de van toepassing zijnde wettelijke voorschriften is voldaan.
De voorzitter stelt verder vast dat in artikel 24 van de voorschriften behorende bij het plan "Kom Stede Broec" niet is neergelegd dat maximaal 15 woningen binnen zone VIII mogen worden gebouwd. Gelet hierop ziet de voorzitter geen grond voor het oordeel dat in zoverre niet aan de in artikel 24 van de voorschriften behorende bij het plan "Kom Stede Broec", opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan.
Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat hij niet op juiste wijze is gehoord, overweegt de voorzitter dat de stukken geen aanleiding bieden voor het oordeel dat hij onvoldoende mogelijkheid heeft gehad zijn standpunten naar voren te brengen en dat zou moeten worden geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders dientengevolge voorafgaande aan het nemen van het bestreden besluit geen kennis heeft kunnen nemen van alle bij het besluit betrokken belangen.
Het beroep voor het overige
2.5. [appellant] stelt dat een onvoldoende objectieve belangenafweging heeft plaatsgevonden nu het plan een initiatief is van de gemeente in samenwerking met het bestuur van het verenigingsgebouw en een projectontwikkelaar.
2.5.1. Dienaangaande overweegt de voorzitter dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is geweest van vooringenomenheid bij de vaststelling dan wel goedkeuring van het plan, in die zin dat onvoldoende belang zou zijn gehecht aan ruimtelijke aspecten, dan wel dat de verschillende belangen in zoverre op onevenwichtige wijze zouden zijn afgewogen.
2.6. Voor zover [appellant] vreest overlast te zullen ondervinden vanwege de activiteiten die in het verenigingsgebouw zullen gaan plaatsvinden nadat dit is herbouwd, overweegt de voorzitter dat het verenigingsgebouw geen onderdeel uitmaakt van het thans voorliggende plan zodat deze kwestie in de onderhavige procedure niet aan de orde kan komen.
2.7. Ten aanzien van het betoog van [appellant] dat in het kader van de waterhuishouding niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze de toename van verhard oppervlak wordt gecompenseerd, stelt de voorzitter aan de hand van de plankaart vast dat het plan niet alleen voorziet in een toename van verhard oppervlak, maar tevens in een uitbreiding van het wateroppervlak.
2.8. De verkeersafwikkeling is voorzien via de zuidkant van de Burgemeester Boonlaan, langs de woning van [appellant]. Volgens [appellant] is dit weggedeelte maximaal 4,60 meter breed en voldoet het daarmee niet aan de minimale maatvoering van 4,60 (krap profiel) tot 5,20 meter (ruim profiel), neergelegd in de "Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom" (hierna: de ASVV) van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water en Wegenbouw en Verkeerstechniek (CROW). Het verkeer dient volgens [appellant] via het noordelijke weggedeelte van de Burgemeester Boonlaan te worden afgewikkeld, nu dit weggedeelte 5 meter breed is en daarlangs een groenstrook is gelegen waardoor minder omwonenden overlast zullen ondervinden van het toegenomen verkeer.
2.8.1. Het college heeft ingestemd met het standpunt van het college van burgemeester en wethouders dat de door [appellant] gewenste afwikkeling van het verkeer via het noordelijke weggedeelte van de Burgemeester Boonlaan niet wenselijk is gezien de geringe breedte van dat weggedeelte. Voorts ontbreekt ter plaatse een trottoir en is de brug die in deze variant dient te worden gepasseerd slechts 2,80 meter breed. Het zuidelijke weggedeelte van de Burgemeester Boonlaan is ongeveer 5 meter breed en voldoet daarmee aan de minimale maat neergelegd in de ASVV, aldus het college. Ter zitting is namens het college van burgemeester en wethouders voorts toegelicht dat de gekozen ontsluiting in overeenstemming is met de Structuurvisie Bestaand Stedelijk Gebied waarin is aangegeven dat bij woningbouwontwikkeling achter de bestaande lintbebouwing de verkeersontsluiting via het achtergelegen gebied dient plaats te vinden. De door [appellant] gewenste noordelijke ontsluiting zou uitkomen op de Hoofdstraat, welke een drukke weg is met veel fietsverkeer. Ook daarom is deze ontsluitingsrichting niet wenselijk. Verder is de Burgemeester Boonlaan een 30 km weg, zodat mag worden aangenomen dat de extra verkeersbewegingen vanwege het plan niet zullen leiden tot verkeersonveiligheid of overlast voor omwonenden, aldus de vertegenwoordiger van het college van burgemeester en wethouders ter zitting.
2.8.2. Gelet op het onder 2.8.1. vermelde heeft het college in redelijkheid kunnen instemmen met de gekozen ontsluitingsroute via het zuidelijke weggedeelte van de Burgemeester Boonlaan. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat, gemeten vanaf de kaart behorende bij het plan "Kom Stede Broec", het zuidelijke weggedeelte van de Burgemeester Boonlaan ongeveer 5 meter breed is en daarmee breder is dan het noordelijke weggedeelte van de Burgemeester Boonlaan. Gelet hierop ziet de voorzitter in het door [appellant] aangevoerde geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het zuidelijke weggedeelte van de Burgemeester Boonlaan niet voldoet aan de minimale norm neergelegd in de ASVV en dat de gekozen ontsluitingsroute daarom verkeersonveilig is. Het college heeft in dit verband voorts belang kunnen hechten aan de omstandigheid dat op de Burgemeester Boonlaan een 30 km-regime geldt. Gelet daarop heeft het college zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat omwonenden, waaronder [appellant], geen onaanvaardbare hinder zullen ondervinden van de extra verkeersbewegingen vanwege het plan.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.10. Gelet op het vorenstaande wijst de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening af.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2010
472.