ECLI:NL:RVS:2010:BM5625

Raad van State

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909706/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W. Konijnenbelt
  • J.H. van Kreveld
  • J.A. Hagen
  • P.M.M. de Leeuw-van Zanten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek tot handhaving van parkeerplaatsen in Boekel

In deze zaak heeft appellante, een inwoner van Boekel, op 29 augustus 2008 het college van burgemeester en wethouders van Boekel verzocht om met toepassing van bestuursdwang twee parkeerplaatsen aan de Bergstraat 34 en 36 op te heffen. Het college heeft dit verzoek op 4 november 2008 niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen wettelijk voorschrift werd overtreden en het verzoek enkel feitelijk handelen betrof. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd op 27 november 2008 eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank 's-Hertogenbosch heeft op 3 november 2009 het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State, ingediend op 14 december 2009.

De Raad van State heeft de zaak op 12 mei 2010 ter zitting behandeld. De rechtbank had overwogen dat het verzoek van appellante om de parkeerplaatsen te verwijderen niet gericht was op enig rechtsgevolg, maar enkel op feitelijk handelen. Dit werd bevestigd door de Raad van State, die oordeelde dat de brief van het college van 4 november 2008 niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kon worden aangemerkt. De Raad van State concludeerde dat het verzoek van appellante niet leidde tot een beperking of uitbreiding van het aantal weggebruikers en dat er geen verkeersbesluit nodig was voor het verwijderen van de parkeerplaatsen.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, met de voorzitter en leden van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

200909706/1/H3.
Datum uitspraak: 26 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 november 2009 in zaak nr. 09/48, in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Boekel.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 augustus 2008 heeft [appellante] het college van burgemeester en wethouders van Boekel verzocht met toepassing van bestuursdwang twee parkeerplaatsen ter hoogte van de Bergstraat 34 en 36 te Boekel op te heffen.
Bij brief van 4 november 2008 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar verzoek.
Bij brief van 4 november 2008 heeft het college het verzoek tot handhaving niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 27 november 2008 heeft het college het bezwaar van [appellante] tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2009, verzonden op 6 november 2009, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 december 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 8 januari 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 12 mei 2010.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Ingevolge artikel 6:2 worden voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
2.2. Bij brief van 4 november 2008 heeft het college het verzoek tot handhaving niet-ontvankelijk verklaard omdat geen wettelijk voorschrift wordt overtreden en het slechts door middel van feitelijk handelen aan het verzoek kan voldoen.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante] in essentie heeft verzocht om de parkeerplaatsen te doen verwijderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het doen verwijderen van parkeerplaatsen niet is gericht op enig rechtsgevolg, maar dat dit feitelijk handelen betreft. Daarom kan volgens de rechtbank de brief van het college van 4 november 2008 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt. De rechtbank heeft [appellante] evenmin gevolgd in haar stelling dat sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb, nu het gaat om het niet tijdig reageren op een verzoek tot feitelijk handelen.
2.4. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college haar bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit bij brief van 27 november 2008 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Een beslissing tot het verwijderen van de parkeerplaatsen dient haars inziens door middel van een verkeersbesluit te worden genomen. De brief van 4 november 2008 waarin het college heeft medegedeeld dat niet zal worden overgegaan tot het verwijderen van de parkeerplaatsen dient daarom als een als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb te worden aangemerkt. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellante] ten onrechte overwogen dat zij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb.
2.4.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat [appellante] in haar brief van 29 augustus 2008 in essentie om verwijdering van de parkeerplaatsen verzoekt. [appellante] stelt in haar hogerberoepschrift dat zij het college heeft verzocht een verkeersbesluit tot verwijdering van de parkeerplaatsen te nemen. Het nemen van een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de Wvw 1994 is echter niet vereist, omdat het verwijderen van de parkeerplaatsen niet leidt tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van de Bergstraat gebruik kan maken. Het verzoek betreft in dit geval dan ook uitsluitend feitelijk handelen. Daarom kan de brief van het college van 4 november 2008 niet als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb worden aangemerkt, noch als een met een besluit gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb. De rechtbank heeft voorts, terecht en op juiste gronden artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb niet van toepassing geacht.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college het bezwaar van [appellante] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, voorzitter, en mr. J.H. van Kreveld en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. De Leeuw-van Zanten
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010
97-591.