ECLI:NL:RVS:2010:BM5619

Raad van State

Datum uitspraak
26 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906541/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning tweede fase voor woongebouw met parkeergarage te Grou

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 juli 2009. De rechtbank had de beroepen van de appellanten ongegrond verklaard, betreffende de bouwvergunning die op 12 juni 2007 door het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim was verleend aan Woningcorporatie Welkom voor het oprichten van een woongebouw met 16 appartementen en een parkeergarage op het perceel Prinses Wilhelminastraat te Grou. De appellanten stelden dat de grond ter plaatse verontreinigd was met miltvuur, wat volgens hen aanleiding had moeten zijn voor het college om de beslissing op de bouwvergunning aan te houden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 8 april 2010 behandeld. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen grond was om de bouwvergunning aan te houden. Het college had de voorwaarde gesteld dat de bouw pas mocht beginnen nadat de bodem was gesaneerd, en de melding van de sanering was goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Fryslân. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank de juiste beslissing had genomen en dat de hoger beroepen ongegrond waren.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 26 mei 2010.

Uitspraak

200906541/1/H1.
Datum uitspraak: 26 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1] en anderen, wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 13 juli 2009 in zaak nrs. 08/1915 en 08/1916 in het geding tussen:
[appellant sub 1],
[appellant sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders aan Woningcorporatie Welkom bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van een woongebouw van 16 appartementen met parkeergarage op het perceel Prinses Wilhelminastraat te Grou (hierna: het perceel).
Bij besluiten van 14 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders de door [appellant sub 2] en [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaren deels gegrond verklaard onder aanvulling van de motivering en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door [gemachtigde], en [appellant sub 2], bijgestaan door [appellant sub 1], en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door ing. J.M. de Vries en K. Tamminga, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan ziet op het oprichten van twee losstaande appartementengebouwen met een ondergrondse parkeergarage. De voorziene hoogte van de gebouwen bedraagt 10,27 m. Zij bestaan elk uit drie bouwlagen. De afstand tussen de gebouwen bedraagt 10 m.
2.2. [appellant sub 2] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de grond ter plaatse van de beoogde bouwlocatie verontreinigd is met miltvuur waardoor het college de beslissing op de gevraagde bouwvergunning ingevolge artikel 52a, eerste lid, van de Woningwet had moeten aanhouden.
2.2.1. Ingevolge artikel 52a, eerste lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, houden burgemeester en wethouders in afwijking van artikel 46, eerste lid, de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan, indien er geen grond is de bouwvergunning te weigeren en uit het onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 8, vierde lid, onderdeel c, blijkt dat de bodem ter plaatse van het te bouwen bouwwerk in zodanige mate is verontreinigd dan wel bij hen uit anderen hoofde een redelijk vermoeden bestaat dat overeenkomstig de Wet bodembescherming sprake is van een geval van ernstige verontreiniging.
Ingevolge het tweede lid duurt de aanhouding in geval van een melding als bedoeld in artikel 28 juncto 39b van de Wet bodembescherming totdat is gebleken dat de melding overeenkomstig de bij of krachtens die wet gestelde eisen is gedaan.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Wet bodembescherming doet degene die voornemens is de bodem te saneren dan wel handelingen te verrichten ten gevolge waarvan de verontreiniging van de bodem wordt verminderd of verplaatst, van dat voornemen melding bij gedeputeerde staten van de betrokken provincie.
Ingevolge artikel 39b, het eerste lid, voor zover thans van belang, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot bij ministeriële regeling aan te wijzen categorieën van uniforme saneringen bestaande uit eenvoudige, gelijksoortige saneringen van korte duur.
2.2.2. [appellant sub 2] betoogt terecht dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de grond ter plaatse van de beoogde bouwlocatie verontreinigd is met miltvuur. Dit kan echter niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak, gelet op het volgende.
Bij besluit van 14 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders aan de verlening van de gevraagde bouwvergunning tweede fase de voorwaarde verbonden dat slechts met de bouw mag worden begonnen nadat de bodem ter plaatse van het verontreinigde deel van de bouwlocatie is gesaneerd overeenkomstig het door Ingenieursbureau M.U.G. opgestelde saneringsplan "Deelsaneringsplan bodemverontreiniging Prinses Wilhelminastraat te Grou" van 20 mei 2008, waarin maatregelen zijn opgenomen om de grond met mogelijke miltvuursporen te saneren. Voorts is het voornemen de bodem van de bouwlocatie te saneren gemeld aan het college van gedeputeerde staten van Fryslân als bedoeld in artikel 28, eerste lid en artikel 39b van de Wet bodembescherming, gelezen in samenhang met artikel 6 van het Besluit uniforme saneringen en artikel 1.3 van de Regeling uniforme saneringen. Het college van gedeputeerde staten van Fryslân heeft deze melding, naar het college van burgemeester en wethouders onweersproken heeft gesteld, bij besluit van 21 april 2008 in overeenstemming geacht met de daaraan door de Wet bodembescherming, het Besluit uniforme saneringen en de Regeling uniforme saneringen gestelde eisen.
Onder deze omstandigheden bestond er ten tijde van het besluit van 14 juli 2008 geen grond de beslissing omtrent de gevraagde bouwvergunning aan te houden als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de Woningwet. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
2.3. Voorts faalt het betoog van [appellant sub 2] dat de rechtbank heeft miskend dat het college van burgemeester en wethouders de bouwvergunning eerste fase behoorde in te trekken met toepassing van artikel 59 van de Woningwet, reeds omdat in deze procedure louter de vraag centraal staat of het college van burgemeester en wethouders terecht de gevraagde bouwvergunning tweede fase heeft verleend.
2.4. De Afdeling ziet tenslotte in hetgeen overigens door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] in hoger beroep is aangevoerd, dat grotendeels een herhaling vormt van het bij de rechtbank aangevoerde, geen aanleiding het oordeel van de rechtbank dat het college van burgemeester en wethouders terecht de gevraagde bouwvergunning tweede fase heeft verleend, niet te onderschrijven.
2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 mei 2010
374-543.