ECLI:NL:RVS:2010:BM5536
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- T.M.A. Claessens
- C.H.M. van Altena
- M.E. van Laar
- H.H.C. Visser
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en rechtmatig verblijf
In deze zaak heeft de Raad van State op 18 mei 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring was gesteld. De vreemdeling had op 9 december 2009 aangifte gedaan van mensenhandel, maar werd door de autoriteiten als verdachte van het doen van een valse aangifte beschouwd. Hierdoor werd zij op 2 februari 2010 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de vreemdeling op goede gronden in bewaring was gesteld, maar de vreemdeling betwistte dit en stelde dat zij rechtmatig verblijf had op basis van de B9-regeling, die van toepassing is voor slachtoffers van mensenhandel. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat de vreemdeling op goede gronden in bewaring was gesteld. De Raad concludeerde dat de vreemdeling ten tijde van de inbewaringstelling rechtmatig verblijf had, omdat de minister haar verblijfsvergunning met terugwerkende kracht had verleend. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Raad verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond. Tevens werd de minister van Justitie veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en schadevergoeding aan de vreemdeling. De uitspraak benadrukt het belang van de B9-regeling en de rechten van vreemdelingen die aangifte doen van mensenhandel.