201001849/1/V3.
Datum uitspraak: 6 mei 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank), van 12 februari 2010 in zaak nr. 10/3898 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
Bij besluit van 29 januari 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 12 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van die dag bevolen en de vreemdeling schadevergoeding toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 19 februari 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2.1. In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de toegang tot Frankrijk voor de vreemdeling is gewaarborgd en dat artikel 59, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) in de weg staat aan zijn inbewaringstelling. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank daartoe ten onrechte overwogen dat nu moet worden uitgegaan van de Franse nationaliteit van de echtgenote van de vreemdeling, hij dient te worden aangemerkt als een familielid van een burger van de Unie en in Frankrijk verblijfsaanspraken kan ontlenen aan Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (hierna: de Richtlijn). De rechtbank heeft miskend dat gesteld noch gebleken is dat de echtgenote van de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van het gemeenschapsrecht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn zodat de vreemdeling hieraan evenmin rechten kan ontlenen. Voorts heeft de rechtbank miskend dat onderzoek heeft uitgewezen dat de vreemdeling niet voorkomt in de Franse vreemdelingenregistratie zodat op grond hiervan niet blijkt dat hij de gelegenheid heeft om terug te keren naar Frankrijk, aldus de staatssecretaris.
2.1.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Richtlijn wordt voor de toepassing van deze richtlijn onder "burger van de Unie" verstaan: eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder a, wordt onder "familielid" onder meer verstaan: de echtgenoot.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn is deze van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar of verblijft in een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden als gedefinieerd in artikel 2, tweede lid, die hem begeleiden of zich bij hem voegen.
Ingevolge artikel 59, derde lid, van de Vw 2000 blijft bewaring van een vreemdeling achterwege, zodra hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.
Volgens paragraaf A6/5.3.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000, voor zover thans van belang, bestaat laatstgenoemde gelegenheid indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument en een vlieg- of reisticket (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of geldige verblijfsvergunning voor dat land.
2.1.2. Niet in geschil is dat de vreemdeling de Braziliaanse nationaliteit heeft, dat hij in Frankrijk in het huwelijk is getreden met [naam], dat zij de Franse nationaliteit heeft en dat hij met haar in Parijs samenwoont. Evenmin is in geschil dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven Nederland te willen verlaten en terug te willen naar Frankrijk, dat hij beschikt over een geldig paspoort en dat hij voldoende geld heeft om zijn terugreis naar Frankrijk te bekostigen. In geschil is de vraag of zijn toegang tot dat land is gewaarborgd.
2.1.3.Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat zich een situatie voordeed, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Richtlijn zodat de vreemdeling hieraan geen verblijfsaanspraken kan ontlenen.
De vreemdeling dient, nu hij naar Frankrijk wil vertrekken, aannemelijk te maken dat zijn toegang tot dat land is gewaarborgd. De vreemdeling heeft dit met het overleggen van zijn huwelijksakte niet aannemelijk gemaakt. De enkele stelling dat hij na een half jaar in Parijs met zijn echtgenote te hebben samengewoond in aanmerking komt voor een Franse verblijfsvergunning leidt niet tot een ander oordeel. De brief van zijn echtgenote van 4 december 2009 kan niet, als niet zijnde een objectieve bron, als relevante onderbouwing van die stelling worden aangemerkt.
De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.
2.3. Aan de hiervoor niet besproken bij de rechtbank voorgedragen beroepsgronden komt de Afdeling niet toe. Over die gronden is door de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Evenmin is sprake van een nauwe verwevenheid tussen het oordeel over die gronden, dan wel onderdelen van het bij de rechtbank bestreden besluit waarop ze betrekking hebben, en hetgeen in hoger beroep aan de orde is gesteld. Deze beroepsgronden vallen thans dientengevolge buiten het geding.
2.4. Het inleidend beroep is ongegrond. Er is geen grond voor schadevergoeding.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Roermond, van 12 februari 2010 in zaak nr. 10/3898;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond;
IV. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. H.G. Sevenster, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010
395.
Verzonden: 6 mei 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,