ECLI:NL:RVS:2010:BM5503

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909891/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H. Troostwijk
  • D. Roemers
  • A.B.M. Hent
  • P.A. de Vink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging van de Armeense vertegenwoordiging en verblijfsvergunning regulier voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 12 mei 2010, wordt het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie behandeld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem. De zaak betreft de aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling had verzocht om bemiddeling bij de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) voor het verkrijgen van de benodigde reisdocumenten, maar de staatssecretaris stelde dat de vreemdeling niet voldeed aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning.

De Raad van State oordeelt dat de toezegging van de Armeense vertegenwoordiging dat aan de vreemdeling een laissez-passer zal worden verstrekt, voldoende is om vast te stellen dat de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had niet onderkend dat de toezegging op zichzelf al voldoende was, ongeacht of de laissez-passer daadwerkelijk zou worden verstrekt. De staatssecretaris had zich op juiste gronden op het standpunt gesteld dat de bemiddeling het gewenste resultaat had gehad.

De Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de toezegging van de diplomatieke vertegenwoordiging in het proces van verblijfsvergunningverlening en de voorwaarden die daarbij gelden. De beslissing is genomen in naam der Koningin en ondertekend door de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak.

Uitspraak

200909891/1/V1.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 november 2009 in zaak nr. 09/14456 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 november 2008 heeft de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) een aanvraag van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 20 april 2009 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 23 november 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 18 december 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de grieven 2 en 3, in onderlinge samenhang gelezen, klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, samengevat weergegeven, omdat een ambtsbericht van de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: de DT&V) als bedoeld in paragraaf B14/3.2, onder 3, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: de Vc 2000) ontbreekt en niet vast staat dat de Armeense vertegenwoordiging daadwerkelijk een laissez passer zal verstrekken, de staatssecretaris zich op onjuiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat de vreemdeling niet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken' voldoet. Hiertoe voert de staatssecretaris aan dat een ambtsbericht van de DT&V niet vereist is om een aanvraag om verlening van evenbedoelde verblijfsvergunning af te wijzen en dat de toezegging van de Armeense vertegenwoordiging dat een laissez passer zal worden verstrekt hiertoe op zichzelf al voldoende is.
2.1.1. Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen.
Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder w, van het Vreemdelingenbesluit 2000 houdt de in artikel 14, tweede lid, van de wet bedoelde beperking verband met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
Volgens paragraaf B14/3.1 van de Vc 2000, ten tijde van belang, is het uitgangspunt van het gevoerde beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit.
Volgens paragraaf B14/3.2.2.1 van de Vc 2000, ten tijde van belang, komt de vreemdeling op de voet van dit beleid in aanmerking voor verblijf als cumulatief wordt voldaan aan de nader in deze paragraaf vermelde voorwaarden. De onder 3 van deze paragraaf vermelde voorwaarde is dat de vreemdeling heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad. Volgens de toelichting bij deze voorwaarde is vereist dat de vreemdeling om bemiddeling bij de DT&V heeft gevraagd en zal de DT&V door middel van een ambtsbericht aangeven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: de IND) of al dan niet sprake is van buitenschuld.
2.1.2. In het besluit van 20 april 2009 heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat uit het verslag van de presentatie bij de Armeense (diplomatieke) vertegenwoordiging op 6 oktober 2008 blijkt dat een laissez passer is toegezegd en dat deze kan worden opgevraagd bij de Armeense consul in Den Haag zodra de vluchtgegevens bekend zijn, zodat de bemiddeling van de IND en de DT&V het gewenste resultaat heeft gehad.
2.1.3. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de toezegging van de Armeense vertegenwoordiging dat aan de vreemdeling een laissez-passer zal worden verstrekt, voldoende is voor de vaststelling dat de vreemdeling niet voldoet aan de onder 3 van voormelde paragraaf vermelde voorwaarde. Uit deze toezegging vloeit immers voort dat de bemiddeling het gewenste resultaat heeft gehad. Dat niet vast staat dat de laissez passer daadwerkelijk zal worden verstrekt, doet hieraan niet af, reeds omdat deze omstandigheid geen deel uitmaakt van voormelde voorwaarde. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Grief 1 behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu uit het vorenoverwogene voortvloeit dat de voorgedragen beroepsgronden geen aanleiding geven tot een ander oordeel, het inleidende beroep van de vreemdeling alsnog ongegrond verklaren.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Haarlem, van 23 november 2009 in zaak nr. 09/14456;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk
voorzitter
w.g. De Vink
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010
154-620.
Verzonden: 12 mei 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser