ECLI:NL:RVS:2010:BM5494

Raad van State

Datum uitspraak
6 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908178/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • B. van Wagtendonk
  • R. van der Spoel
  • E.L.N. Bakker
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, die op 29 september 2009 een eerdere afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de vreemdeling had vernietigd. De vreemdeling had in 2005 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, die door de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond, maar de rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom de aanvraag was afgewezen.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris zich niet alleen had moeten beperken tot de vraag of de vreemdeling buiten zijn schuld Nederland niet kon verlaten, maar dat hij ook had moeten kijken naar de algemene voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De Raad stelt vast dat de vreemdeling niet beschikte over een geldig document voor grensoverschrijding, wat een vereiste is volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond.

De uitspraak benadrukt de strikte scheiding tussen asiel- en reguliere procedures, waarbij asielgerelateerde beletselen geen rol spelen bij de beoordeling van aanvragen voor reguliere verblijfsvergunningen. De Raad concludeert dat de vreemdeling niet aan de vereisten voldeed en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200908178/1/V3.
Datum uitspraak: 6 mei 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, (hierna: de rechtbank) van 29 september 2009 in zaak nr. 08/19355 in het geding tussen:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling)
en
de staatssecretaris.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 mei 2005 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen.
Bij besluit van 26 mei 2008 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 29 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 26 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De vreemdeling heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In grief 1 klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij in het besluit van 26 mei 2008 (hierna: het besluit) uitsluitend is ingegaan op de vraag of de vreemdeling buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten en niet op de andere bij brief van 20 februari 2006 door de vreemdeling genoemde beperkingen, terwijl hij voorts niet heeft toegelicht waarom hij zich daartoe heeft beperkt. Volgens de staatssecretaris heeft de rechtbank miskend dat hij in het besluit heeft gesteld dat de vreemdeling niet voldeed aan het bepaalde in artikel 3.72 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: het Vb 2000), dat geldt voor alle reguliere verblijfsaanvragen ongeacht de gevraagde beperking, en dat hij reeds hierom niet in aanmerking kon komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
2.1.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding.
Ingevolge artikel 3.72 van het Vb 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de wet, niet op grond van artikel 16, eerste lid, onder b, van de wet afgewezen, indien de vreemdeling naar het oordeel van de staatssecretaris heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.
2.1.2. In het besluit, waarin het besluit van 20 mei 2005 als ingelast dient te worden beschouwd, heeft de staatssecretaris zich op het standpunt gesteld dat niet wordt betwist dat de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en dat door of ten behoeve van hem geen officiële gegevens of bescheiden zijn overgelegd waaruit is kunnen blijken dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld. In redelijkheid kan van de vreemdeling worden verlangd dat hij voor de aanvraag van een geldig document voor grensoverschrijding zich richt tot de diplomatieke vertegenwoordiging van Guinee, te Brussel, België. Niet gebleken is dat de vreemdeling alle mogelijke moeite heeft genomen om zodanige documenten (alsnog) in bezit te krijgen. Dat betekent dat de aanvraag moet worden afgewezen, aldus de staatssecretaris.
2.1.3. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris zich bij zijn beoordeling niet beperkt tot de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking "verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken", maar in algemene zin geoordeeld dat de aanvraag reeds moet worden afgewezen omdat niet is voldaan aan het in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, gelezen in samenhang met artikel 3.72 van het Vb 2000, neergelegde vereiste dat de betrokken vreemdeling dient te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. Nu de staatssecretaris de aanvraag reeds op die algemene grond heeft afgewezen, kon door hem worden voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de vreemdeling, nadat hem door de staatssecretaris was gevraagd tot welk specifiek verblijfsdoel de aanvraag strekt, drie mogelijke beperkingen als bedoeld in artikel 3.4 van het Vb 2000 heeft opgegeven. Anders dan de vreemdeling in zijn verweerschrift betoogt, heeft de staatssecretaris, gegeven voormelde afwijzingsgrond, evenmin nader behoeven te toetsen of is voldaan aan de inhoudelijke voorwaarden voor een vergunning onder de beperking "buiten schuld" waarom hij primair had verzocht. De grief slaagt.
2.2. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. Grief 2 behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het besluit van 26 mei 2008 beoordelen in het licht van de daartegen in eerste aanleg voorgedragen beroepsgronden voor zover daarop, na hetgeen hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist.
2.2.1. De vreemdeling heeft in beroep aangevoerd dat van hem niet verwacht kan worden dat hij de handelingen verricht die van hem verwacht worden met betrekking tot het buiten schuld-criterium omdat hij zich in een asielprocedure bevindt.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 17 september 2007 in zaak nr. 200702731/1 (www.raadvanstate.nl) brengt de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw 2000, mee dat gestelde asielgerelateerde beletselen geen rol kunnen spelen bij de beoordeling van de door de betrokken vreemdeling ingediende aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. Dit betekent dat de omstandigheid dat de vreemdeling zich bevindt in een procedure ter verlening van een verblijfsvergunning asiel niet relevant is voor de beoordeling van de onderhavige aanvraag. De beroepsgrond faalt.
2.3. Het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 26 mei 2008 is ongegrond.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Dordrecht, van 29 september 2009 in zaak nr. 08/19355;
III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.L.N. Bakker, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink
voorzitter
w.g. Bakker
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2010
395.
Verzonden: 6 mei 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser