ECLI:NL:RVS:2010:BM4978

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908653/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen goedkeuring peilbesluit voor het Naardermeer door college van gedeputeerde staten van Noord-Holland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 23 oktober 2009 het beroep van [appellant] tegen het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland niet-ontvankelijk verklaarde. Dit besluit, genomen op 15 oktober 2007, betrof de goedkeuring van een peilbesluit voor het Naardermeer, 's-Gravelandse polder en omgeving, vastgesteld door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht. De rechtbank oordeelde dat het beroep te laat was ingediend, omdat de termijn voor het instellen van beroep was aangevangen op 16 oktober 2007 en geëindigd op 26 november 2007. Het beroep van [appellant] was pas op 13 december 2007 ingediend.

[Appellant] betoogde dat de termijn pas zou aanvangen met de bekendmaking van het besluit in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad, zoals voorgeschreven in de Waterschapswet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit betoog gevolgd en vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing had geacht. De bekendmaking van het besluit vond plaats op 12 november 2007, waardoor de termijn voor het indienen van het beroepschrift op 13 november 2007 begon en eindigde op 24 december 2007. Aangezien [appellant] zijn beroepschrift tijdig had ingediend, verklaarde de Afdeling het hoger beroep gegrond.

Vervolgens behandelde de Afdeling de inhoudelijke beroepsgronden van [appellant]. Hij voerde aan dat het peilbesluit ten onrechte was gebaseerd op de functie van natuur en dat zijn agrarisch bedrijf in gevaar zou komen door de vastgestelde peilafwijkingen. De Afdeling oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat de natuurfunctie zwaarder woog dan de belangen van de agrarische grondeigenaren. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 oktober 2007 alsnog ongegrond. Tevens werd het door [appellant] betaalde griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

200908653/1/H2.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Muiden,
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 oktober 2009 in zaak nr. 07/8529 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland goedkeuring verleend aan het door het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht bij besluit van`5 juli 2007 vastgestelde peilbesluit voor het Naardermeer, 's-Gravelandse polder en omgeving.
Bij uitspraak van 23 oktober 2009, verzonden op 27 oktober 2009, heeft de rechtbank Haarlem het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 november 2009, hoger beroep ingesteld.
Het algemeen bestuur is in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 maart 2010, waar [appellant] , bijgestaan door mr. L.J. van Pelt, werkzaam bij LTO Noord Advies, het college, vertegenwoordigd door mr. K.J.T.M. Hehenkamp, advocaat te Amsterdam, en het algemeen bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, vertegenwoordigd door
mr. M.J.M. Jacobs, werkzaam bij het hoogheemraadschap, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 151, eerste lid, van de Waterschapswet, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, kan in afwijking van artikel 8:2, onderdeel c, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) beroep worden ingesteld tegen een besluit van het college inzake goedkeuring.
Ingevolge het tweede lid is artikel 73, tweede tot en met vierde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de terinzagelegging gelijktijdig geschiedt met de bekendmaking van het besluit, voor de tijd van zes weken.
Ingevolge artikel 73, tweede lid, geschiedt bekendmaking door plaatsing in een vanwege het waterschapsbestuur tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad.
2.2. De rechtbank heeft overwogen dat het college voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 15 oktober 2007 bij brief van dezelfde datum aan [appellant] is toegezonden en dat, gelet op het bepaalde in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb, dat besluit op de juiste wijze aan
[appellant] is bekend gemaakt. Vervolgens heeft de rechtbank vastgesteld dat de termijn voor het instellen van beroep is aangevangen op 16 oktober 2007 en is geëindigd op 26 november 2007, zodat het op 13 december 2007 ontvangen beroep van [appellant] te laat is ingediend. De rechtbank heeft geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat [appellant] redelijkerwijs niet in verzuim is geweest als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb.
2.3. [appellant] voert aan dat de beroepstermijn pas is aangevangen met de in de Waterschapswet voorgeschreven bekendmaking van het besluit van 15 oktober 2007, te weten door de mededeling van dat besluit in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad. Volgens [appellant] voorziet de Waterschapswet niet in een persoonlijke mededeling aan belanghebbenden. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2000 in zaak nr. H01.99.0223 (LJN: AA5798). De rechtbank heeft ten onrechte artikel 3:41 van de Awb van toepassing geacht, aldus [appellant].
2.3.1. Het betoog slaagt. Uit de artikelen 6:8, eerste lid, en 6:7 van de Awb volgt dat de beroepstermijn aanvangt met de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. In de Waterschapswet zijn specifieke voorschriften opgenomen voor de bekendmaking van een besluit van het college inzake goedkeuring. Nu in deze wet een bijzondere wijze van bekendmaken is voorgeschreven, zijn de bekendmakingsvoorschriften in de artikelen 3:41 en 3:42 van de Awb in dit geval niet van toepassing. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Ingevolge de artikelen 151, tweede lid, en 73, tweede lid, van de Waterschapswet wordt een goedkeuringsbesluit bekendgemaakt door plaatsing in een vanwege het waterschapsbestuur tegen betaling van kosten algemeen verkrijgbaar gestelde publicatie en door het doen van mededeling daarvan in een plaatselijk verschijnend dag- of nieuwsblad. De bekendmaking heeft plaatsgevonden op 12 november 2007. Gelet hierop is de termijn voor het indienen van het beroepschrift tegen het besluit van 15 oktober 2007 aangevangen op 13 november 2007 en geëindigd op 24 december 2007. [appellant] heeft zijn beroepschrift op 13 december 2007 en derhalve binnen de termijn ingediend. De rechtbank heeft het beroep derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. De Afdeling zal gezien artikel 45 van de Wet op de Raad van State thans de inhoudelijke door [appellant] bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden behandelen.
2.5. [appellant] voert in beroep aan dat het peilbesluit ten onrechte is gebaseerd op de functie van natuur. Gelet op de omvang van het huidige agrarisch gebruik ten opzichte van de aanwezige natuur ligt een keus voor een landbouwkundig peil meer voor de hand, waarbij ten behoeve van de natuur vergunning kan worden verleend voor een peilafwijking.
Voorts betoogt [appellant] dat zijn agrarisch bedrijf in gevaar zal komen doordat zijn landbouwgronden zijn gelegen in het peilgebied 16-6, waarvoor het op de natuurfunctie afgestemd flexibel peil van NAP -1,5 m tot
-1,2 m is vastgesteld. Dat ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering vergunning kan worden verleend voor een afwijkend peil, biedt volgens hem onvoldoende rechtszekerheid.
Tot slot betoogt [appellant] dat de belangen van de agrarische grondeigenaren en -gebruikers zoals hij onvoldoende zijn meegewogen waardoor het besluit onvoldoende is gemotiveerd.
2.5.1. Ingevolge artikel 148 van de Waterschapswet, zoals deze bepaling gold ten tijde van belang, gelezen in samenhang met de Verordening waterhuishouding Amstel Gooi en Vecht 2002, zijn peibesluiten aan de goedkeuring van het college onderworpen.
Ingevolge artikel 149 kan de goedkeuring slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
2.5.2. In de beleidsnota Richtlijnen Peilbeheer, vastgesteld door het algemeen bestuur op 28 augustus 2003, is er voor gekozen om verschillende vormen van grondgebruik, zoals natuur en landbouw, binnen één polder mogelijk te maken door het begrenzen van één peilgebied met een zo optimaal mogelijk peil voor het gehele gebied. Het peilgebied 16-6, waarin de landbouwgronden van [appellant] zijn gelegen, heeft grotendeels de planologische bestemming "Natuur met beperkt agrarisch gebruik". Voorts is in het Watergebiedsplan Naardermeer, 's Gravelandse polder en omgeving van 5 juli 2007 vermeld dat dit peilgebied deel uitmaakt van de bufferzone rond het Naardermeer dat tot doel heeft leegloop van dit meer te voorkomen. Uit dit plan kan worden afgeleid dat de natuurfunctie en de hydrologische bescherming van het Naardermeer de zwaarst wegende belangen zijn bij het vaststellen van het peil. Gelet hierop heeft het algemeen bestuur bij de vaststelling van het peil voor het peilgebied 16-6 dan ook in redelijkheid kunnen uitgaan van de hoofdfunctie natuur.
2.5.3. Het peilbesluit heeft tot gevolg dat voor het peilgebied 16-6 het huidige peilregime van NAP -1,6 m in de zomer en NAP -1,7 m in de winter wordt gewijzigd in een flexibel peil van NAP -1,5 m tot -1,2 m. Volgens voormelde Richtlijnen kan het algemeen bestuur vergunning verlenen voor een afwijking van het peil met inachtneming van de daarin opgenomen beleidsregels. In het Watergebiedsplan zijn de mogelijke peilafwijkingen per gebied nader aangeduid. Uit kaart 8, behorend bij dit plan, kan worden afgeleid dat de percelen van [appellant] zijn gelegen in de gebieden met de aanduiding "Hoog-/laagwatervoorziening" met de bijbehorende codes
16-L6.4 en 16-L6.5. Volgens bijlage II bij dit plan zijn de peilafwijkingen voor deze gebieden vastgesteld op onderscheidenlijk NAP -1,83 m en -1,89 m. Gegeven deze afwijkingsmogelijkheid en gezien het huidige peil, kan niet worden geoordeeld dat de vergunningsmogelijkheid [appellant] onvoldoende rechtszekerheid biedt voor zijn agrarische bedrijfsvoering.
2.5.4. Gelet op het voorgaande kon het college in redelijkheid tot de conclusie komen dat geen grond bestaat om wegens strijd met het recht of het algemeen belang goedkeuring aan het peilbesluit te onthouden. Niet kan worden geoordeeld dat de betrokken belangen onvoldoende zijn meegewogen en dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd.
De betogen falen.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 oktober 2007 alsnog ongegrond verklaren.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.8. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het door [appellant] in hoger beroep betaalde griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan hem wordt terugbetaald.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 23 oktober 2009 in zaak nr. 07/8529;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. gelast dat de Secretaris van de Raad van State aan
[appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 223,00 (zegge: tweehonderddrieëntwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
85-609.