ECLI:NL:RVS:2010:BM4976

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000469/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning Jumbo Supermarkten B.V. te Nunspeet

In deze zaak gaat het om de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet en Jumbo Supermarkten B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 december 2009. De rechtbank had de bezwaren van Albert Heijn B.V. en Prisma Food Retail B.V. gegrond verklaard en het besluit van het college van 23 november 2007 vernietigd, waarin vrijstelling en bouwvergunning was verleend voor de verbouwing en uitbreiding van een winkelruimte op het perceel Industrieweg 15 te Nunspeet. Het college had op 7 juni 2005 al eerder een bouwvergunning verleend, maar dit werd aangevochten door de concurrenten Albert Heijn en Prisma Food.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak stelt vast dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat het college op basis van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling heeft verleend. De Afdeling concludeert dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het project een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. De hoger beroepen van het college en Jumbo worden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De beroepen van Albert Heijn en Prisma Food worden ongegrond verklaard.

De Raad van State benadrukt dat de ruimtelijke onderbouwing is gebaseerd op diverse beleidsdocumenten en adviezen van provinciale diensten, en dat de gevolgen voor de verkeersafwikkeling en de luchtkwaliteit adequaat zijn onderzocht. De Afdeling concludeert dat de externe veiligheid niet in de weg staat aan de realisatie van het bouwplan. De beslissing van de Raad van State is dat de hoger beroepen gegrond zijn, en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.

Uitspraak

201000469/1/H1.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet (hierna: het college),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jumbo Supermarkten B.V., gevestigd te Veghel,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 december 2009 in zaken nrs. 07/2273 en 08/13 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Albert Heijn B.V.,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prisma Food Retail B.V. en anderen (hierna tezamen en in enkelvoud: Prisma Food),
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 juni 2005 heeft het college aan Jumbo vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen en vergroten van een winkelruimte op het perceel Industrieweg 15 te Nunspeet (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 november 2007 heeft het college het door Albert Heijn en Prisma Food daartegen gemaakte bezwaar, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank de door Albert Heijn en Prisma Food daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard en het besluit van 23 november 2007 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 januari 2010, en Jumbo bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2010, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 9 februari 2010. Jumbo heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 5 februari 2010.
Albert Heijn en Prisma Food hebben een verweerschrift ingediend.
Het college, Jumbo, Albert Heijn en Prisma Food hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2010, waar het college, vertegenwoordigd door A.M. Kleine Staarman, ambtenaar van de gemeente, en Jumbo, vertegenwoordigd door mr. K.W.H. Albert, advocaat te Boxtel, zijn verschenen. Voorts zijn Albert Heijn, vertegenwoordigd door mr. drs. H. Doornhof, advocaat te Amsterdam, en Prisma Food, vertegenwoordigd door mr. drs. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan betreft de vestiging van een Jumbo supermarkt met een winkelvloeroppervlak van 1.241 m2 op het perceel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Centrum (Industrieweg ong.)" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Handel en Bedrijf". Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO).
2.3. Ingevolge artikel 19, tweede lid, van de WRO, voor zover hier van belang, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben is vereist. Het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de WRO met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
2.4. Het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft op 15 november 2005 een lijst van gevallen vastgesteld waarin het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling kan verlenen. Voorontwerpbestemmingsplannen, voorzien van een positief advies van de provinciale diensten en de VROM-inspectie, zijn door het college van gedeputeerde staten van Gelderland aangegeven als een categorie van gevallen als hiervoor bedoeld.
Voor het project is een voorontwerpbestemmingsplan "Industrieweg 15" opgesteld, welk plan aan de VROM-inspectie en de provinciale diensten is voorgelegd. Bij brieven van 11 augustus 2006 en 5 september 2006 hebben de VROM-inspectie en de provinciale diensten aan het college meegedeeld dat het voorontwerpbestemmingsplan een basis kan vormen voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Bij brief van 16 april 2007 hebben de provinciale diensten dat nogmaals uitdrukkelijk bevestigd en een positief advies uitgebracht met betrekking tot het verder in procedure brengen van het plan.
Dit voorontwerpbestemmingsplan dient tevens als ruimtelijke onderbouwing van het project.
2.5. De ruimtelijke onderbouwing van het project is onder meer gebaseerd op de Nota Ruimte, het streekplan Gelderland 2005, de Integrale Ruimtelijke Toekomst Visie 2003, de op 22 december 2005 door de raad van de gemeente Nunspeet vastgestelde Centrumvisie en Detailhandelsvisie alsmede op het masterplan Bedrijventerrein Feithenhof en het Verkeersplan Centrum Nunspeet. Voorts zijn aan de ruimtelijke onderbouwing, om de planologische effecten en milieueffecten van het bouwplan op de omgeving inzichtelijk te maken, rapportages inzake onder meer geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, verkeer alsmede een distributie planologisch onderzoek ten grondslag gelegd.
2.6. Het perceel is op de bij het streekplan behorende Beleidskaart Ruimtelijke Structuur aangeduid als "Multifunctioneel gebied", met de nadere aanduiding "Bebouwd gebied 2000". In het Streekplan is in hoofdstuk 2 "Generiek beleid", paragraaf 2.2 "Locatiebeleid", onder het kopje "Detailhandel en grootschalige voorzieningen", vermeld dat de provincie ruimte wil bieden om veranderingen in vraag en aanbod mogelijk te maken, onder de voorwaarde dat de bestaande voorzieningenstructuur niet duurzaam wordt aangetast. De positie van de bestaande winkelgebieden heeft prioriteit. Vernieuwing en uitbreiding van de detailhandel moeten plaatsvinden binnen of onmiddellijk grenzend aan bestaande winkelgebieden en in overeenstemming zijn met de aard, schaal en (verzorgings)functie van het aangrenzende winkelgebied.
2.7. Jumbo en het college keren zich tegen het oordeel van de rechtbank dat het project een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd dat het bouwplan in strijd is met het generieke streekplanbeleid. Volgens het college en Jumbo heeft de rechtbank miskend dat dit beleid niet van toepassing is op een plan van lokale aard, zoals het bouwplan, en dat zij dit beleid ten onrechte niet terughoudend heeft getoetst. Bovendien betogen Jumbo en het college dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het perceel in strijd met het generieke streekplanbeleid niet onmiddellijk grenst aan bestaand winkelgebied. Jumbo en het college concluderen dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, de in het streekplan beschreven afwijkingsprocedure niet behoeft te worden gevolgd.
2.7.1. Het betoog slaagt. De rechtbank heeft niet onderkend dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De ruimtelijke onderbouwing is mede gebaseerd op het in paragraaf 2.2 van het streekplan opgenomen locatiebeleid, zoals hiervoor onder 2.6 is weergegeven. Vast staat dat het in geding zijnde perceel niet is gelegen binnen bestaand winkelgebied. In de ruimtelijke onderbouwing is in paragraaf 2.3, onder meer onder verwijzing naar de Centrumvisie en de Detailhandelsvisie, evenwel uiteengezet dat het perceel grenst aan bestaand winkelgebied. Gelet op de ligging van het perceel in het centrumgebied van Nunspeet, grenzend aan een Golff supermarkt en aan de aanlooproutes met een gemengde functionele invulling, waaronder detailhandel, naar het kernwinkelgebied van Nunspeet, kan niet worden geoordeeld dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat wordt voldaan aan de in paragraaf 2.2 van het streekplan opgenomen voorwaarde dat uitbreiding van detailhandel moet plaatsvinden onmiddellijk grenzend aan een bestaand winkelgebied. Dat tussen het perceel en het begin van de Stationslaan een rotonde is gelegen en aan de andere zijde van het perceel een bedrijventerrein, leidt niet tot het oordeel dat reeds hierom niet aan het in het streekplan opgenomen beleid wordt voldaan. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de provinciale diensten in hun brieven van 5 september 2006 en 16 april 2007 hebben geconcludeerd dat de ruimtelijke onderbouwing als basis kan dienen voor het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO.
Gelet op het voorgaande, heeft het college, anders dan de rechtbank heeft overwogen, gebruik mogen maken van de door de VROM-inspectie en de provinciale diensten gegeven positieve adviezen en is het project in zoverre voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 19 van de WRO.
2.8. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de door Albert Heijn en Prisma Food tegen het besluit van 23 november 2007 ingestelde beroepen beoordelen.
2.9. Het betoog van Albert Heijn dat het bouwplan is gewijzigd waardoor een nieuwe aanvraag nodig is, faalt. De gewijzigde tekeningen zijn overgelegd om aan de voorwaarden van het Bouwbesluit te kunnen voldoen. Dat de tekeningen wijzigingen van niet-ondergeschikte aard betreffen, is niet gebleken.
2.10. Het betoog van Prisma Food dat het besluit van 23 november 2007 geen heroverweging bevat van het besluit van 7 juni 2005, maar, vanwege de vele aanpassingen, dient te worden aangemerkt als een nieuw primair besluit, faalt evenzeer.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 18 februari 2009 in zaak nr.
200806073/1) vindt ingevolge artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op grondslag van het bezwaar een volledige heroverweging van het primaire besluit plaats. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat het besluit op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar en de te dien tijde geldende rechts- en beleidsregels.
Het besluit van 23 november 2007 betreft hetzelfde bouwplan waarvoor op 7 juni 2005 bouwvergunning en vrijstelling is verleend. De aan het besluit van 7 juni 2005 ten grondslag liggende stukken en onderbouwing zijn evenwel gewijzigd. Het college heeft de motivering van het besluit van 7 juni 2005 naar aanleiding van bezwaren van onder meer Albert Heijn en Prisma Food aangevuld met een distributie planologisch onderzoek alsmede met nadere onderzoeken naar onder meer de aspecten verkeer, parkeren en externe veiligheid. Ook is de aan het besluit van 7 juni 2005 ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing aangepast.
Gelet hierop en nu partijen in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijzen ten aanzien van de hiervoor vermelde nieuwe feiten en omstandigheden naar voren te brengen, is geen grond aanwezig voor het oordeel dat het besluit van 23 november 2007 dient te worden aangemerkt als primair besluit.
2.11. Albert Heijn en Prisma Food betogen dat het project een goede ruimtelijke onderbouwing ontbeert, nu het in strijd is met het provinciale en gemeentelijk beleid alsmede het masterplan Feithenhof.
2.11.1. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 2.7.1 is overwogen, faalt het betoog van Albert Heijn en Jumbo voor zover het betreft strijd met provinciaal beleid.
2.11.2. Van strijd met gemeentelijk beleid is evenmin sprake. Blijkens de Integrale Ruimtelijke Toekomst Visie van 2003 is het gebied in de omgeving van het station, waar het perceel is gelegen, beoogd voor een dienstverlenende en een kantoorfunctie. De behoefte aan deze functies in het gebied is volgens het college evenwel beperkt gebleken, zodat naar een passende invulling is gezocht die bijdraagt aan de gewenste centrumontwikkeling. De Centrumvisie en de detailhandelsvisie zijn uitwerkingen van voormelde Integrale Ruimtelijke Toekomst Visie. In de Centrumvisie is het stationsgebied hoofdzakelijk aangewezen voor horeca en dienstverlening, maar is ook gesteld dat het gebied waar de Golff supermarkt is gevestigd zich leent voor de vestiging van een supermarkt. Ook in de Detailhandelsvisie is rekening gehouden met de komst van een nieuwe supermarkt in het gebied rondom de Golff supermarkt.
Ten aanzien van het Masterplan Feithenhof wordt overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat dit plan de oprichting van een supermarkt op het perceel uitsluit.
Het betoog faalt.
2.12. Albert Heijn en Prisma Food betogen dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan. Daartoe voeren zij aan dat zich als gevolg van het bouwplan een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau zal voordoen. Voorts voeren zij aan dat de komst van de Jumbo supermarkt zal leiden tot onevenredige verkeershinder, nu er te weinig parkeerplaatsen beschikbaar zijn, het bouwplan gepaard gaat met een grote verkeersaantrekkende werking en geen extra verkeersmaatregelen zijn getroffen. Albert Heijn en Prisma stellen verder dat het bouwplan zal leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse. Tot slot stellen zij dat de externe veiligheid aan de realisatie van het bouwplan in de weg staat.
2.12.1. Bij brief van 24 november 2008 heeft de stichting Stichting Advisering bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: de StAB) op verzoek van de rechtbank een deskundigenbericht uitgebracht, waarin is ingegaan op de distributieve ruimte voor de vestiging van een nieuwe supermarkt op het perceel alsmede op de invloed van het bouwplan na realisering ervan op de luchtkwaliteit, de externe veiligheid en de infrastructuur ter plaatse. Het college, Jumbo, Albert Heijn en Prisma Food hebben van de door de rechtbank geboden gelegenheid te reageren op het deskundigenbericht gebruik gemaakt.
2.12.2. Ten aanzien van de gronden inzake de distributieve ruimte wordt het volgende overwogen.
Het college heeft het door BRO opgestelde rapport "Gemeente Nunspeet, Branchegericht DPO dagelijkse artikelensector" van 18 april 2006 aan de ruimtelijke onderbouwing en zijn besluit van 23 november 2007 ten grondslag gelegd. Hieraan zijn voorts ten grondslag gelegd de brieven van BRO van 16 februari 2007 en 3 juli 2007, waarin tevens wordt ingegaan op de door Albert Heijn en Prisma Food op dit rapport naar voren gebrachte kritiek als ook op de door hen opgestelde rapportages. Het college heeft zich naar aanleiding van voormeld rapport en brieven van BRO op het standpunt gesteld dat het aanbod supermarkten in Nunspeet geen beletsel vormt voor de komst van de Jumbo supermarkt op het perceel.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juni 2009 in zaak nr.
200808122/1, wordt overwogen dat voor de vraag of sprake is van een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in een bepaalde sector geen doorslaggevende betekenis toekomt aan de vraag of er sprake is van overaanbod en mogelijke sluiting van bestaande detailhandelsvestigingen, maar aan de vraag of voor de inwoners van de gemeente een voldoende voorzieningenniveau behouden blijft in die zin dat zij op een aanvaarbare afstand van hun woonplaats hun geregelde inkopen kunnen doen.
De Afdeling ziet in de door Albert Heijn en Prisma Food ingebrachte rapportages over het supermarktaanbod in Nunspeet, mede gelet op het door de StAB uitgebrachte deskundigenbericht, geen grond voor het oordeel dat de vestiging van een Jumbo supermarkt zal leiden tot een duurzame ontwrichting van het voorzieningenniveau in Nunspeet. Dat, zoals uit de door Albert Heijn en Prisma Food overgelegde rapportages kan worden afgeleid, de komst van de Jumbo supermarkt zal leiden tot marktverschuivingen, die kunnen leiden tot negatieve gevolgen voor één of meer supermarkten in Nunspeet, is daarvoor onvoldoende. Gelet hierop heeft het college in de mogelijke gevolgen van het bouwplan voor het aanbod aan supermarkten in Nunspeet geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat vrijstelling voor het bouwplan diende te worden geweigerd.
Het betoog faalt.
2.12.3. Het college heeft wat betreft de gevolgen van het bouwplan voor de verkeersafwikkeling ter plaatse van het perceel aan de ruimtelijke onderbouwing en het besluit van 23 november 2007 ten grondslag gelegd het rapport van 15 juni 2006 van BRO, dat is opgesteld in samenwerking met Traffic Consultants BV, thans BonoTraffic BV.
Uit dit rapport volgt dat de parkeervraag op het drukste moment van de dag op circa 66 parkeerplaatsen komt. In het rapport wordt aanbevolen om in ieder geval 78 parkeerplaatsen op het terrein van Jumbo te realiseren om ongewenst zoekverkeer en verkeersgedrag te voorkomen. Nu het perceel blijkens de aanvraag ruimte biedt aan 117 parkeerplaatsen, is niet aannemelijk geworden dat sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen.
De StAB concludeert aan de hand van onder meer voormeld rapport dat de verkeersafwikkeling in de omgeving van het perceel in de situatie zonder supermarkt tijdens de spitsuren stagneert vanwege het regelmatig sluiten van de spoorbomen bij de spoorwegovergang ten zuiden van het Stationsplein. De StAB concludeert vervolgens dat de komst van de supermarkt, ook in 2015, niet tot (extra) problemen leidt voor de verkeersafwikkeling op de T-splitsing Nijverheidsweg-Industrieweg, ter plaatse van de in- en uitrit van het supermarktterrein, op de rotonde en ter plaatse van de T-splisting Elspeterweg-F.A. Molijnlaan, nu de verkeersbewegingen van en naar de supermarkt een beperkte invloed hebben op de verkeersafwikkeling in de omgeving van het perceel. Albert Heijn en Prisma Food hebben, onder meer in hetgeen zij naar aanleiding van het deskundigenbericht naar voren hebben gebracht, niet aannemelijk gemaakt dat bij de berekening van de gevolgen voor het verkeer in de omgeving van het perceel is uitgegaan van onjuiste verkeersintensiteiten dan wel dat de invloed van de Jumbo supermarkt op de verzadigingsgraad van het verkeer ter plaatse groot is. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat door het bouwplan de verkeersveiligheid ter plaatse onaanvaardbaar verslechtert.
Nu het verkeer als gevolg van de supermarkt niet zal leiden tot extra problemen voor de verkeersafwikkeling ter plaatse, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de infrastructuur ter plaatse geen aanpassing behoeft als direct gevolg van het bouwplan. In zoverre bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat reeds in verband met het bouwplan maatregelen dienen te worden getroffen. Dat het college thans aan het onderzoeken is welke mogelijke verkeersmaatregelen in de stationsomgeving kunnen worden getroffen, in combinatie met het versterken van de ruimtelijke kwaliteit, om in de toekomst tot een duurzame en verkeersveilige ontsluiting te komen, leidt niet tot een ander oordeel.
Gelet hierop heeft het college in de mogelijke gevolgen van het bouwplan voor de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid ter plaatse van het perceel geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat vrijstelling voor het bouwplan diende te worden geweigerd.
Het betoog faalt.
2.12.4. Voor zover Albert Heijn en Prisma Food betogen dat het project niet economisch uitvoerbaar is, wordt overwogen dat dit betoog faalt. In hetgeen zij hebben aangevoerd kunnen geen aanknopingspunten worden gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de economische uitvoerbaarheid van het bouwplan is verzekerd.
2.12.5. Gezien hetgeen hiervoor in de overwegingen 2.12.2, 2.12.3 en 2.12.4 is overwogen, faalt het betoog van Albert Heijn en Prisma Food dat niet aan de door de provinciale diensten aan hun positieve advies van 16 april 2007 verbonden voorwaarden inzake de economische uitvoerbaarheid en het verkeer wordt voldaan.
2.12.6. Het college heeft de gevolgen van realisering van het bouwplan voor de luchtkwaliteit in de omgeving ervan laten onderzoeken. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van LBP van 2 november 2007, dat aan de ruimtelijke onderbouwing en het besluit van 23 november 2007 ten grondslag is gelegd. Op basis van dit rapport heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de luchtkwaliteit niet aan verlening van vrijstelling in de weg staat.
De StAB heeft zich in het deskundigenbericht met betrekking tot het Stationsplein/Elspeterweg, de meest kritische locatie in de omgeving van het perceel, op het standpunt gesteld dat de in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) opgenomen grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) in de onderzochte jaren worden overschreden en dat de situatie verslechtert ten opzichte van de situatie zonder bouwplan. De grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10) worden in de onderzochte jaren niet overschreden. De StAB heeft voorts geconcludeerd dat in het rapport van 2 november 2007 de minimale rekenafstand vanaf de wegas niet in acht is genomen. Volgens het deskundigenbericht worden evenwel, uitgaande van een juiste rekenafstand van 7 m vanuit de wegas, de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) in de onderzochte jaren niet overschreden. Gelet hierop, ziet de Afdeling in hetgeen Albert Heijn en Prisma Food naar aanleiding van het deskundigenbericht hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de concentraties stikstofdioxide (NO2) in de buitenlucht ter plaatse aan het verlenen van vrijstelling in de weg staan.
Voorts is door Albert Heijn en Prisma Food niet aannemelijk gemaakt dat in het rapport van 2 november 2007 niet is uitgegaan van een representatief aantal verkeersbewegingen na realisering van het bouwplan. De in dit rapport op dit punt gegeven onderbouwing wordt, mede gezien het deskundigenbericht, voldoende geacht. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in het rapport, anders dan Albert Heijn stelt, rekening is gehouden met een autonome groei van het aantal verkeersbewegingen van in ieder geval 2% per jaar. Niet aannemelijk is gemaakt dat dit uitgangspunt onjuist is. Het argument van Albert Heijn en Prisma Food dat het aantal te realiseren parkeerplaatsen groter is dan in diverse stukken is gesteld, waardoor het aantal verkeersbewegingen hoger zal zijn, leidt evenmin tot het daarmee beoogde doel, nu zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat in het rapport is uitgegaan van een onjuiste toename van het aantal bezoekers. Nu deze toename leidend is, bestaat geen grond voor het oordeel dat het college van een onjuiste toename van het aantal verkeersbewegingen is uitgegaan. Een uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen is daarvoor onvoldoende.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 juni 2009 in zaak nr.
200803060/1) zijn de RIVM-waarden in het algemeen aanvaard. Hetgeen Albert Heijn heeft aangevoerd met betrekking tot deze waarden, geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat daarvan niet kon worden uitgegaan.
Ook overigens is niet gebleken dat het rapport van 2 november 2007 onjuistheden bevat dan wel leemten in kennis vertoont. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in dit rapport op verschillende punten is uitgegaan van een worst case situatie.
Op 15 november 2007 is de wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb. 2007, 434) in werking getreden. Ten tijde van het besluit van 23 november 2007 gold derhalve die wet. Nu in de Wet milieubeheer dezelfde grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes (PM10) als in het Blk 2005 worden gesteld, kan het bouwplan, gelet op het deskundigenbericht, evenmin in strijd met de thans van toepassing zijnde luchtkwaliteitseisen in die wet worden geacht. Het college is terecht tot de conclusie gekomen dat de gevolgen voor de luchtkwaliteit als gevolg van de realisering van het bouwplan niet aan de verlening van vrijstelling in de weg stond.
Het betoog faalt.
2.12.7. Royal Haskoning heeft in opdracht van het college een onderzoek uitgevoerd naar de vraag of de externe veiligheid een belemmering kan vormen voor het bouwplan. De bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 12 juni 2006, dat aan de ruimtelijke onderbouwing en het besluit van 23 november 2007 ten grondslag is gelegd. Voorts zijn hieraan ten grondslag gelegd de notities van Royal Haskoning van 6 maart en 13 juli 2007, van BRO van 22 maart en 5 juli 2007, van Pro Rail van 22 maart 2005 en 3 juli 2007 en van de Veiligheidsregio van de Brandweer van Noord- en Oost-Gelderland van 19 juni 2007.
Het college stelt zich op grond van voormeld rapport en notities op het standpunt dat het groepsrisico, ook na realisatie van het bouwplan, onder de oriëntatiewaarde, zoals bedoeld in de Nota en Circulaire "Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen", blijft. Nu het groepsrisico door het bouwplan slechts beperkt toeneemt, heeft het college deze toename onder verwijzing naar de notities van 6 en 22 maart 2007 en 5 juli 2007 aanvaardbaar geacht.
Vast staat dat ook na realisatie van het bouwplan het groepsrisico onder voormelde oriënterende waarde blijft. De StAB stelt zich blijkens het deskundigenbericht met het college op het standpunt dat de komst van de supermarkt slechts marginaal invloed heeft op het groepsrisico. Door Albert Heijn en Prisma Food is niet aannemelijk gemaakt dat de invloed van de supermarkt op het groepsrisico niet slechts beperkt toeneemt.
In het betoog van Albert Heijn en Prisma Food inzake de vervoersgegevens van gevaarlijke stoffen over het spoor bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat zowel in het deskundigenbericht als in de door het college aan het besluit van 23 november 2007 ten grondslag gelegde rapport en notities is uitgegaan van onjuiste vervoersgegevens. Zowel het deskundigenbericht als het rapport en de notities gaan uit van de vervoersgegevens van Pro Rail uit 2002. De daarin genoemde aantallen wagens zijn hoger dan de aantallen vermeld in de brief van Pro Rail van 3 juli 2007, ook wat betreft de toekomstige vervoerssituatie. In het rapport en de notities is derhalve, anders dan Albert Heijn en Prisma Food stellen, niet uitgegaan van een te gunstige vervoerssituatie.
Evenmin valt in te zien dat het college, naar Albert Heijn en Prisma Food betogen, zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van hun belangen en van de gebruikers van de Jumbo supermarkt ten aanzien van externe veiligheid. In de verschillende notities is de geringe toename van het groepsrisico voldoende verantwoord. De StAB komt tot dezelfde conclusie.
Gelet op het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de externe veiligheid niet aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan in de weg staat.
Het betoog faalt.
2.13. De beroepen zijn ongegrond.
2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de hoger beroepen van het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jumbo Supermarkten B.V. gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 9 december 2009 in zaken nrs. 07/2273 en 08/13;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Albert Heijn B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Prisma Food Retail B.V. en anderen ongegrond;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Nunspeet aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Jumbo Supermarkten B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 447,00 (zegge: vierhonderd zevenenveertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
374.