200908314/1/H1.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] h.o.d.n. [autobedrijf] en [appellante B], wonend dan wel gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 17 september 2009 in zaken nrs. 09/1446 en 09/1778 in het geding tussen:
[appellant A] h.o.d.n. [autobedrijf]
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
Bij besluit van 22 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (hierna: het college) [appellante B] onder oplegging van een dwangsom gelast het zonder bouwvergunning gebouwde, op een woning lijkende bouwwerk op het perceel [locatie] te [plaats] te slopen en de zonder vergunning op het perceel geplaatste container te verwijderen.
Bij besluit van 14 mei 2009, aangevuld met het besluit van 25 juni 2009, heeft het college het door [appellant A], h.o.d.n. [autobedrijf] (hierna: [appellant A]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 22 januari 2009 in stand gelaten en een nieuwe begunstigingstermijn aan het besluit verbonden.
Bij uitspraak van 17 september 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2010, heeft [appellante B] bericht dat het door [appellant A] ingediende hoger beroep tevens namens haar is ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2010, waar [appellant A] en [appellante B], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. R. Visser, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Jonker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het hoger beroep, voor zover ingediend door [appellante B] is niet-ontvankelijk, nu dit is ingediend na het verstrijken van de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld.
2.2. [appellant A] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen concreet zicht op legalisering bestond, omdat de strijd met het bestemmingsplan met een relatief kleine aanpassing van het bouwwerk kan worden opgeheven. Een daartoe strekkende aanvraag om bouwvergunning heeft hij inmiddels ingediend.
2.2.1. Nu [appellant A] deze aanvraag om bouwvergunning eerst na het besluit op bezwaar heeft ingediend, kan deze hoger beroepsgrond, wat daarvan ook zij, reeds om die reden niet slagen.
2.3. Voorts heeft [appellant A] in hoger beroep niet nader gemotiveerd waarom de uitspraak van de voorzieningenrechter niet in stand zou kunnen blijven. Hij heeft uitsluitend verwezen naar hetgeen hij bij de voorzieningenrechter en in bezwaar heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden het beroep van [appellant A] ongegrond verklaard. Hetgeen [appellant A] ter zitting heeft aangevoerd, doet hier niet aan af. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep van [appellant A] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep voor zover ingediend door [appellante B] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010