ECLI:NL:RVS:2010:BM4954

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908314/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland inzake sloop en verwijdering van bouwwerk en container

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland, waarbij aan appellante B een dwangsom is opgelegd om een zonder bouwvergunning gebouwd bouwwerk te slopen en een zonder vergunning geplaatste container te verwijderen. Het college had op 22 januari 2009 dit besluit genomen, waarna appellanten A en B bezwaar maakten. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond en handhaafde het besluit. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden verklaarde op 17 september 2009 het beroep van appellant A ongegrond. Tegen deze uitspraak heeft appellant A hoger beroep ingesteld, waarbij appellante B zich aansluit. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 16 april 2010.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat het hoger beroep van appellante B niet-ontvankelijk is, omdat dit na de termijn voor het indienen van hoger beroep is ingediend. Appellant A betoogt dat er wel degelijk zicht op legalisering is, maar de Raad van State oordeelt dat de aanvraag om bouwvergunning pas na het besluit op bezwaar is ingediend, waardoor deze grond niet kan slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep van appellant A ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 19 mei 2010.

Uitspraak

200908314/1/H1.
Datum uitspraak: 19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] h.o.d.n. [autobedrijf] en [appellante B], wonend dan wel gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 17 september 2009 in zaken nrs. 09/1446 en 09/1778 in het geding tussen:
[appellant A] h.o.d.n. [autobedrijf]
en
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 januari 2009 heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (hierna: het college) [appellante B] onder oplegging van een dwangsom gelast het zonder bouwvergunning gebouwde, op een woning lijkende bouwwerk op het perceel [locatie] te [plaats] te slopen en de zonder vergunning op het perceel geplaatste container te verwijderen.
Bij besluit van 14 mei 2009, aangevuld met het besluit van 25 juni 2009, heeft het college het door [appellant A], h.o.d.n. [autobedrijf] (hierna: [appellant A]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, het besluit van 22 januari 2009 in stand gelaten en een nieuwe begunstigingstermijn aan het besluit verbonden.
Bij uitspraak van 17 september 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 maart 2010, heeft [appellante B] bericht dat het door [appellant A] ingediende hoger beroep tevens namens haar is ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 april 2010, waar [appellant A] en [appellante B], vertegenwoordigd door [appellant A], bijgestaan door mr. R. Visser, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door J.H. Jonker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep, voor zover ingediend door [appellante B] is niet-ontvankelijk, nu dit is ingediend na het verstrijken van de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld.
2.2. [appellant A] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat geen concreet zicht op legalisering bestond, omdat de strijd met het bestemmingsplan met een relatief kleine aanpassing van het bouwwerk kan worden opgeheven. Een daartoe strekkende aanvraag om bouwvergunning heeft hij inmiddels ingediend.
2.2.1. Nu [appellant A] deze aanvraag om bouwvergunning eerst na het besluit op bezwaar heeft ingediend, kan deze hoger beroepsgrond, wat daarvan ook zij, reeds om die reden niet slagen.
2.3. Voorts heeft [appellant A] in hoger beroep niet nader gemotiveerd waarom de uitspraak van de voorzieningenrechter niet in stand zou kunnen blijven. Hij heeft uitsluitend verwezen naar hetgeen hij bij de voorzieningenrechter en in bezwaar heeft aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft terecht en op goede gronden het beroep van [appellant A] ongegrond verklaard. Hetgeen [appellant A] ter zitting heeft aangevoerd, doet hier niet aan af. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep van [appellant A] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep voor zover ingediend door [appellante B] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
414-619.