ECLI:NL:RVS:2010:BM4950

Raad van State

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906764/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • J.A. Hagen
  • J.C. Kranenburg
  • D.A.B. Montagne
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning tweede fase voor autoshowrooms en werkplaatsen te Breda

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Breda ongegrond werd verklaard. Het college had op 15 januari 2008 een bouwvergunning tweede fase verleend voor het bouwen van autoshowrooms met werkplaatsen op een perceel in Breda. Na een bezwaar van [appellante] tegen dit besluit, verklaarde het college dit bezwaar op 19 augustus 2008 ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 17 juli 2009.

[appellante] stelde hoger beroep in bij de Raad van State, waarbij zij aanvoerde dat het college in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld door haar te verplichten niet-openbare bluswatervoorzieningen op te nemen in de bouwaanvraag. De Raad van State oordeelde dat de bouwaanvraag in strijd was met de Bouwverordening 2007 van Breda, die vereist dat bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening, zorg moet worden gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening.

De Raad van State concludeerde dat het college terecht de bouwaanvraag had laten wijzigen om te voldoen aan de vereisten van de bouwverordening. Het hoger beroep van [appellante] werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 19 mei 2010.

Uitspraak

200906764/1/H1.
Datum uitspraak:`19 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 17 juli 2009 in zaak nr. 08/4216 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 15 januari 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning tweede fase verleend voor het bouwen van autoshowrooms met werkplaatsen op het perceel aan de [locatie] te Breda (hierna: het perceel).
Bij besluit van 19 augustus 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 juli 2009, verzonden op 22 juli 2009, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 1 oktober 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 april 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink en mr. F. Güner, advocaten te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Mastilović en C.S.C. Christiani, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Niet in geschil is dat het besluit van 15 januari 2008 aldus moet worden begrepen dat bouwvergunning tweede fase is verleend aan [appellante].
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het nemen van het besluit van 15 januari 2008 heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. [appellante] voert daartoe aan dat het college haar ten onrechte heeft verplicht niet-openbare bluswatervoorzieningen op te nemen in de bouwaanvraag.
2.2.1. Ingevolge artikel 2.5.3, vijfde lid, van de Bouwverordening 2007 van Breda (hierna: de bouwverordening) moet bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening zorg worden gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening.
2.2.2. Het betoog faalt. Aangezien de bouwaanvraag in strijd was met artikel 2.5.3, vijfde lid, van de bouwverordening en de aangevraagde bouwvergunning derhalve zou moeten worden geweigerd, heeft het college [appellante] terecht in de gelegenheid gesteld de bouwaanvraag te wijzigen in die zin dat de aanvraag mede zou voorzien in de aanleg van zes niet-openbare bluswatervoorzieningen op het perceel. [appellante] heeft vervolgens de bouwaanvraag overeenkomstig het voorstel van het college gewijzigd. Door die wijziging was de aanvraag niet langer in strijd met voornoemde bepaling van de bouwverordening en heeft het college, nu ook overigens geen weigeringsgrond bestond als bedoeld in artikel 56a, derde lid, van de Woningwet, gelezen in verbinding met artikel 44, eerste lid, onder a of b, van die wet, terecht de gevraagde bouwvergunning tweede fase verleend.
Het betoog van [appellante] dat het college - vanuit een algemene zorgplicht - zelf dient zorg te dragen voor een toereikende openbare bluswatervoorziening, valt buiten de omvang van dit geding. Dat betoog faalt derhalve.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Montagne
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 mei 2010
374-543.