ECLI:NL:RVS:2010:BM4943

Raad van State

Datum uitspraak
11 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000458/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • W. van Steenbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied Olst

Op 2 november 2009 heeft de raad van de gemeente Olst-Wijhe het bestemmingsplan "Buitengebied Olst, partiële herziening Het Klaverblad, Den Nul" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verzoekers, wonend te Olst, beroep ingesteld bij de Raad van State. Verzoeker sub 2 heeft op 13 januari 2010 verzocht om een voorlopige voorziening, gevolgd door verzoeker sub 1 op 12 maart 2010. De voorzitter heeft de verzoeken op 21 april 2010 ter zitting behandeld, waar beide verzoekers en de raad vertegenwoordigd waren. De voorzitter oordeelt dat de verzoeken om schorsing van het bestemmingsplan worden afgewezen, omdat de raad voldoende rekening heeft gehouden met de effecten op het woon- en leefklimaat van de verzoekers. De voorzitter stelt vast dat de verkeerssituatie en de parkeercapaciteit adequaat zijn beoordeeld door de raad. Ook de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd, zoals blijkt uit het ondernemingsplan dat door een deskundige is getoetst. De voorzitter concludeert dat de belangen van de verzoekers niet zwaarder wegen dan de belangen van de raad en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken worden afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201000458/2/R3.
Datum uitspraak: 11 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1] (hierna in enkelvoud: [verzoeker sub 1]), wonend te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
2. [verzoeker sub 2], wonend te Olst, gemeente Olst-Wijhe,
en
de raad van de gemeente Olst-Wijhe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied Olst, partiële herziening Het Klaverblad, Den Nul" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2010, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2010, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 21 april 2010, waar [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. G.G. Kranendonk, [verzoeker sub 1], in persoon, en de raad, vertegenwoordigd door A.H.A. Ganzevles, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord minicamping Het Klaverblad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], werkzaam bij de minicamping.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan maakt op gronden tegenover de Holstweg 41 te Olst de vestiging van een kampeerterrein mogelijk met maximaal 70 kampeerplaatsen, zes chalets en twee trekkershutten en de bij een kampeerterrein behorende voorzieningen.
2.3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] richten zich tegen het besluit tot vaststelling van het plan en verzoeken, ten einde een onomkeerbare situatie te voorkomen, om schorsing daarvan. Zij voeren onder meer aan dat de raad onvoldoende belang heeft gehecht aan de aantasting van het woon- en leefklimaat die het plan volgens hen tot gevolg heeft, in de vorm van onder meer geluidhinder en vermindering van privacy. [verzoeker sub 1] wijst in dit verband voorts op verkeers- en parkeerproblematiek.
2.3.1. De Holstweg kan de verwachte verkeerstoename gemakkelijk aan, aldus de raad. Bovendien gaat volgens de raad naar verwachting 80% van de verkeersbewegingen van en naar het kampeerterrein in westelijke richting naar de N337 omdat de oostelijke ontsluitingsroute, die langs de percelen van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] loopt, onlogisch is en niet staat aangegeven op de bewegwijzering.
Volgens de raad is de voorziene capaciteit van 68 parkeerplaatsen op het kampeerterrein voldoende, nu een deel van de kampeerfaciliteiten hoofdzakelijk is bedoeld voor trekkers die zonder auto komen.
De raad stelt zich voorts op het standpunt dat van het kampeerterrein, gelet op de omvang en het karakter daarvan, zonder disco of zwembad, slechts beperkte effecten op de omgeving worden verwacht. Met betrekking tot het effect op het woon- en leefklimaat van [verzoeker sub 2] is volgens de raad van belang dat de gronden met een recreatiebestemming op een afstand van 50 meter van de woning van [verzoeker sub 2] liggen, waarmee wordt voldaan aan de afstanden uit de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering".
2.3.2. Nu de gronden waaraan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend op een afstand van meer dan 50 meter tot de gevel van de woning van [verzoeker sub 2] liggen, geeft het aangevoerde, mede gelet op de aard en de omvang van het kampeerterrein, voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het plan vanwege de effecten op het woon- en leefklimaat op het perceel van [verzoeker sub 2] niet in redelijkheid acceptabel heeft kunnen achten.
[verzoeker sub 1] heeft naar het oordeel van de voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat de raad het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft onderschat. Nu de woning van [verzoeker sub 1] op grotere afstand van het voorziene kampeerterrein is gelegen dan de woning van [verzoeker sub 2], bestaat ten aanzien van de effecten van het plan op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de woning van [verzoeker sub 1], mede gelet op de omstandigheid dat het plan naar verwachting slechts tot een beperkte verkeerstoename langs de woning van [verzoeker sub 1] leidt, geen aanleiding voor een ander oordeel dan het hiervoor ten aanzien van [verzoeker sub 2] op dit punt gegeven oordeel.
2.4. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen dat niet vaststaat dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd, omdat naar hun mening het in verband met het plan opgestelde ondernemingsplan gebreken vertoont.
2.4.1. Volgens de raad is het ondernemingsplan door een onafhankelijk en deskundig financieel adviseur getoetst op financiële haalbaarheid, die tot de conclusie is gekomen dat het plan financieel haalbaar is.
2.4.2. In het ten behoeve van het voorziene kampeerterrein opgestelde 'Ondernemingsplan voor Het Klaverblad' van 30 juli 2009 is onder meer toegelicht wat de verwachte omzet van het kampeerterrein zal zijn. Het ondernemingsplan is doorgerekend door Kool Busink & Bosgra Accountancy B.V., waarbij is geconcludeerd dat, uitgaande van de in het ondernemingsplan opgenomen uitgangspunten, sprake is van een economisch verantwoorde investering en dat in economische zin sprake is van een levensvatbare onderneming. Bij brief van 30 maart 2010 heeft Kool Busink nog de achtergronden van de in het ondernemingsplan gehanteerde cijfers toegelicht.
2.4.3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het ondernemingsplan en de doorrekening daarvan zodanige gebreken bevatten dat de raad zich niet in redelijkheid mede daarop heeft kunnen baseren bij het besluit tot vaststelling van het plan.
Het aangevoerde geeft de voorzitter dan ook voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd.
2.5. [verzoeker sub 1] voert voorts aan dat het plan een negatieve invloed zal hebben op haar naast het plangebied gelegen paardenhouderij. [verzoeker sub 1] wijst er op dat de bedrijvigheid onder meer bestaat uit een revalidatiecentrum voor paarden, zodat een rustige omgeving een vereiste is voor exploitatie van de paardenhouderij.
2.5.1. Wat betreft de gevolgen voor de bedrijfsvoering van [verzoeker sub 1] stelt de raad zich op het standpunt dat, gezien de ligging van haar weiland aan de Holstweg, het kampeerterrein qua geluid geen extra overlast met zich brengt in vergelijking met de huidige situatie. Om schrikreacties als gevolg van visueel contact tussen gasten op het kampeerterrein en paarden te vermijden, is op het perceel van het kampeerterrein een groene afrastering aanwezig en ligt er voorts een sloot met een breedte van enkele meters tussen het kampeerterrein en het weiland van [verzoeker sub 1], aldus de raad. Hierdoor blijven gasten op het kampeerterrein volgens de raad op voldoende afstand van de dieren.
2.5.2. Tussen het plangebied en de gronden van [verzoeker sub 1] ligt een sloot. Voorts ligt tussen deze sloot en de gronden waaraan in het plan de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" is toegekend een strook grond met een breedte van ongeveer 4 meter die bestemd is als "Groen", welke bestemming gebruik van de gronden voor kampeerdoeleinden niet mogelijk maakt. Gelet hierop en gezien de aard en omvang van het voorziene kampeerterrein geeft het aangevoerde de voorzitter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat de bedrijvigheid van [verzoeker sub 1] niet onevenredig wordt beperkt door het voorziene kampeerterrein.
2.6. Hetgeen [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] overigens hebben aangevoerd geeft de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen en de reactie van de raad op de door hen naar voren gebrachte zienswijzen daarbij mede in aanmerking genomen geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. De conclusie is dat het aangevoerde geen aanleiding geeft voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeken dienen te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 mei 2010
528.