ECLI:NL:RVS:2010:BM4196

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906750/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • M.R. Poot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand en hoger beroep tegen besluit Raad voor Rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een toevoeging van rechtsbijstand door de Raad voor Rechtsbijstand te 's-Gravenhage. De aanvraag werd ingediend door [appellant] op 11 maart 2008, maar werd afgewezen omdat het rechtsbelang betrekking had op de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf. De Raad verklaarde het bezwaar van [appellant] ongegrond op 18 september 2008. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde op 22 juli 2009 dat de Raad niet had onderzocht of het beroep of bedrijf van [appellant] ten minste één jaar geleden was beëindigd, en verklaarde het beroep van [appellant] gegrond, waardoor de uitspraak van de Raad werd vernietigd.

Tegen deze uitspraak hebben zowel de Raad als [appellant] hoger beroep ingesteld bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 14 april 2010 behandeld. De rechtbank had overwogen dat er sprake was van een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, maar dat de Raad niet had onderzocht of aan de voorwaarden voor het verlenen van rechtsbijstand was voldaan. De Afdeling oordeelde dat de Raad terecht had afgewezen, omdat de aanvraag betrekking had op een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, en dat geen van de uitzonderingen in de Wet op de rechtsbijstand van toepassing was. De Afdeling verklaarde het hoger beroep van de Raad gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, terwijl het beroep van [appellant] ongegrond werd verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van de voorwaarden voor het verlenen van rechtsbijstand en de noodzaak voor de Raad om deze zorgvuldig te onderzoeken. De beslissing van de Raad om de aanvraag af te wijzen werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200906750/1/H2.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage,
2. [appellant], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juli 2009 in zaak nr. 08/8074 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 maart 2008 heeft de raad een aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2008 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 september 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 september 2009, en [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op eveneens 1 september 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 30 september 2009.
Partijen hebben een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 april 2010, waar [appellant], in persoon, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1º. voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2º. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
Volgens het Handboek toevoegen, editie 2007, aantekening 29 bij artikel 12 van de Wrb is sprake van bedrijfsbeëindiging:
• indien de inschrijving van de onderneming in het handelsregister is doorgehaald;
• indien de inschrijving van de onderneming in het handelsregister niet is doorgehaald kan beëindiging op andere wijze worden aangetoond, bijvoorbeeld de beëindiging van de toepasselijkheid van speciale fiscale regelingen voor het bedrijf.
2.2. In april 2004 is een vennootschap onder firma van [partij] en [appellant] opgeheven en omgezet in een eenmanszaak van [appellant]. In juni 2005 is tussen [appellant] en [partij] een overeenkomst gesloten ter zake van de scheiding van de boedel van de vof. Daarbij is een beding opgenomen dat de accountantskosten worden verdeeld en beiden een bedrag van € 1000 aan Van de Groep Accountants&Belastingadviseurs dienen te voldoen.
[appellant] heeft de toevoeging aangevraagd voor het instellen van hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter waarbij een vordering van Van de Groep ter zake van door [appellant] te betalen accountantskosten is toegewezen en zijn tegenvordering van € 5000 is afgewezen.
2.3. De raad heeft de aanvraag afgewezen omdat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft en de voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, niet afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.
2.4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat weliswaar sprake is van een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft en dat niet aannemelijk is dat voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, maar dat de raad niet heeft onderzocht of het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
2.5. [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 april 2002 in zaak nr. 200101587/1; www.raadvanstate.nl) moet onder het rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig bedrijf of beroep betreft worden begrepen het rechtsbelang dat voortvloeit uit de afwikkeling van een bedrijf of beroep. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het rechtsbelang van [appellant] is gelegen in de verplichting tot betaling van € 1000 aan Van de Groep en dat die betalingsverplichting rechtstreeks voortvloeit uit de beëindiging van de vof. Dat [appellant] zich niet kan verenigen met de uitspraak van de kantonrechter en om die reden in hoger beroep is gegaan, maakt niet dat daarmee sprake is van een ander rechtsbelang.
2.6. [appellant] betoogt voorts tevergeefs dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet aannemelijk is dat voortzetting van het beroep of bedrijf afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het mogelijke resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand betreft het afwijzen van de vordering van Van der Groep en het toewijzen van de tegenvordering van [appellant]. De rechtbank heeft daarbij terecht niet de eventuele proceskosten die het gevolg zijn van het voeren van een procedure betrokken, nu het resultaat van de gevraagde rechtsbijstand in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, betrekking heeft op de uitkomst van de te voeren procedure. De rechtbank heeft in het licht van de exploitatieresultaten over de jaren 2005, 2006 en 2007 terecht niet aannemelijk geacht dat dat resultaat van de rechtsbijstand van invloed zou zijn op het al dan niet voortbestaan van het bedrijf.
2.7. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft onderzocht of het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
2.7.1. Niet in geschil is dat de inschrijving van de onderneming in het handelsregister niet is doorgehaald. Zoals [appellant] ter zitting heeft toegelicht is de onderneming door hem onder dezelfde naam en inschrijving in het handelsregister voortgezet. Gelet op het beleid van de raad als neergelegd in het Handboek toevoegen, is sprake van bedrijfsbeëindiging indien de inschrijving van de onderneming in het handelsregister is doorgehaald. De beëindiging van een bedrijf kan ook op andere wijze worden aangetoond, bijvoorbeeld de beëindiging van de toepasselijkheid van speciale fiscale regelingen voor het bedrijf. [appellant] heeft evenwel niet anderszins aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van stukken, dat het bedrijf is beëindigd. Gelet hierop is de raad in navolging van de commissie voor bezwaar van de raad terecht tot de slotsom gekomen dat geen sprake is van beëindiging van het bedrijf en dat er ook in zoverre geen grond bestond rechtsbijstand te verlenen. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
2.8. Nu de aanvraag ziet op een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft en geen van de in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb genoemde uitzonderingen zich voordoet, heeft de raad bij het besluit van 18 september 2008 de afwijzing van de aanvraag terecht gehandhaafd.
2.9. Het hoger beroep van de raad is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Het hoger beroep van [appellant] is ongegrond. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 september 2008 van de raad alsnog ongegrond verklaren.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 22 juli 2009 in zaak nr. 08/8074, voor zover de rechtbank daarbij het beroep van [appellant] gegrond heeft verklaard en het besluit van 18 september 2008 heeft vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond;
IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010
362.