ECLI:NL:RVS:2010:BM4181

Raad van State

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907225/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een monumentenvergunning voor woninguitbreiding en de rechtsgevolgen van de aanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A] en [appellant B] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2009, waarin het beroep van [appellant] tegen de verlening van een monumentenvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Heusden ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de aanvraag van [vergunninghouder] voor een monumentenvergunning voor het uitbreiden van een woning op een perceel in [plaats]. Bij brief van 21 april 2008 heeft het college meegedeeld dat de vergunning van rechtswege is verleend. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag niet buiten behandeling was gesteld en dat de vergunning terecht was verleend.

In hoger beroep betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de aanvraag voor de monumentenvergunning niet buiten behandeling is gesteld. Hij stelt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de vergunning niet kan worden verleend zonder de aanbevelingen van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) te volgen. [appellant] meent dat de rechtbank onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de monumentale waarde van de woning en dat de belangenafweging niet correct is uitgevoerd.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 18 maart 2010 behandeld. De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de aanvraag niet buiten behandeling is gesteld en dat de vergunning van rechtswege is verleend. De Afdeling concludeert dat het advies van de RACM niet zodanige gebreken vertoont dat het niet gevolgd kan worden. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de motivering om de aanbevelingen niet over te nemen voldoende is. Het hoger beroep van [appellant] wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

200907225/1/H2.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 4 augustus 2009 in zaak nr. 08/1695 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heusden.
1. Procesverloop
Bij brief van 21 april 2008 heeft het college [vergunninghouder] en [appellant] meegedeeld dat de door [vergunninghouder] gevraagde monumentenvergunning voor het uitbreiden van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] van rechtswege is verleend.
Bij uitspraak van 4 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 september 2009, hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.A.M. Hermans, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet 1988 is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning een beschermd monument af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen.
Ingevolge artikel 16, derde lid, beslist het college binnen vier maanden na de datum van ontvangst van het laatste van de adviezen, bedoeld in het tweede lid, doch in ieder geval binnen de in artikel 3:18 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalde termijn.
Ingevolge het vierde lid, wordt, indien het college niet voldoet aan het derde lid, de vergunning geacht te zijn verleend.
Ingevolge artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, neemt, indien het een besluit op aanvraag betreft, het bestuursorgaan het besluit zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de omstandigheid dat de aanvraag voor een monumentenvergunning buiten behandeling is gesteld en dus geen vergunning van rechtswege is verleend.
2.2.1. Uit de stukken blijkt dat [vergunninghouder] bereid was een aanpassing van het bouwplan in overweging te nemen na een daartoe strekkend verzoek van ambtelijke zijde. Daarmee is de aanvraag voor een monumentenvergunning echter niet buiten behandeling gesteld. Ook anderszins is hiervan niet gebleken. Op 2 februari 2008 is de termijn als bedoeld in artikel 3:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht verstreken. Ingevolge artikel 16, vierde lid, van de Monumentenwet 1988 is op die datum een vergunning van rechtswege verleend. Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het niet overnemen van de aanbevelingen uit het advies van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (hierna: de RACM) niet met zich brengt dat de vergunning niet kan worden verleend. [appellant] voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat uit het advies van de RACM volgt dat de monumentenvergunning alleen kan worden verleend als de uitbreiding van de woning wordt beperkt. Voorts heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat aan dit advies doorslaggevend gewicht moet worden toegekend en hieraan niet zonder nadere motivering voorbij mag worden gegaan. Een motivering dat aanpassing leidt tot strijd met het Bouwbesluit en niet passend is in de omgeving, volstaat volgens [appellant] niet. Verder voert hij aan dat het belang van [vergunninghouder] bij uitbreiding van de woning minder zwaar weegt dan het belang dat is gediend bij bescherming van de monumentale waarde van de woning.
2.3.1. Het betoog faalt. Uit het advies van de RACM volgt dat met de uitbreiding van de woning geen belangrijke monumentale waarde wordt verstoord en dat daarom het bouwplan in dat opzicht aanvaardbaar is. Niet is gebleken dat dit advies zodanige gebreken vertoont of onzorgvuldig tot stand is gekomen dat hieraan geen gewicht kan worden toegekend. [appellant] heeft geen deskundig tegenbericht overgelegd op basis waarvan deze conclusie in twijfel moet worden getrokken, zodat er van kan worden uitgegaan dat het belang bij bescherming van de monumentale waarde van de woning in voldoende mate is gewaarborgd. In het advies is tevens vermeld dat het bouwplan vanuit het oogpunt van de ruimtelijke karakteristiek niet aanbevelenswaardig is. Het college heeft toegelicht dat er geen aanleiding is de aanbevelingen over te nemen omdat een schilddak beter past bij de bestaande bebouwing dan een plat dak en beperking van de bouwhoogte problemen oplevert met het Bouwbesluit. De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de motivering de aanbevelingen niet over te nemen niet onvoldoende is. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat deze aanbevelingen niet zijn gedaan vanuit een oogpunt van bescherming van de monumentale waarden. Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat de belangenafweging er toe had dienen te leiden dat de vergunning niet had moeten worden verleend.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010
85-616.