ECLI:NL:RVS:2010:BM4176

Raad van State

Datum uitspraak
7 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002064/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Kerkdorp Acht 2007 te Eindhoven

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 mei 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek was ingediend door een verzoeker die zich verzette tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Kerkdorp Acht 2007' door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Dit college had op 22 december 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan het bestemmingsplan dat door de gemeenteraad van Eindhoven op 11 juni 2009 was vastgesteld.

De verzoeker was van mening dat het bestemmingsplan onterecht de mogelijkheid bood om een schuil/opslaggelegenheid van 30 m² te realiseren binnen een historische boomgaard nabij zijn woning. Hij stelde dat deze beslissing in strijd was met het monumentale karakter van de boomgaard. De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2010, waar de verzoeker in persoon aanwezig was, evenals een vertegenwoordiger van de gemeenteraad.

De voorzitter oordeelde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen. Dit oordeel was voorlopig en niet bindend voor de bodemprocedure. De voorzitter concludeerde dat de verzoeker niet tijdig een zienswijze had ingediend bij de gemeenteraad, wat volgens de wet noodzakelijk was om beroep in te stellen tegen het goedkeuringsbesluit. De voorzitter verwachtte dat het beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zou worden verklaard, en wees daarom het verzoek om voorlopige voorziening af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201002064/2/R3.
Datum uitspraak: 7 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2009 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Eindhoven bij besluit van 11 juni 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Bestemmingsplan Kerkdorp Acht 2007".
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 april 2010, waar [verzoeker], in persoon, is verschenen. Voorts is ter zitting verschenen de raad, vertegenwoordigd door A.A. Renwarin, werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker] beoogt te voorkomen dat een schuil/opslaggelegenheid zal worden gerealiseerd binnen de nabij zijn woning gelegen historische boomgaard. Hoewel het monumentale karakter van die boomgaard door de raad wordt onderschreven is bij de planvaststelling niettemin en naar zijn mening ten onrechte in artikel 26 van de planvoorschriften bepaald dat binnen de op de plankaart als dubbelbestemming "Historisch Groen" aangewezen gronden een schuil/opslaggelegenheid ter grootte van 30 m² kan worden opgericht. Het besluit van het college van 22 december 2009 strekt naar zijn mening in zoverre ten onrechte tot goedkeuring van het vaststellingsbesluit.
2.3. Gebleken is dat [verzoeker] gedurende de daarvoor geldende periode geen zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
2.3.1. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, aanhef en onder d, en 56, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot goedkeuring van het college door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze bij de raad naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders voor zover de raad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, dan wel indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
De raad heeft het plan in afwijking van het ontwerp-plan vastgesteld door de in het ontwerpplan opgenomen mogelijkheid om binnen de bestemming "Historisch Groen" een schuil/opslaggelegenheid te bouwen met een oppervlakte van niet meer dan 40 m² te beperken in die zin dat het maximale bebouwingsoppervlak wordt teruggebracht tot 30 m².
2.3.2. Uit de strekking van artikel 27 van de WRO vloeit voort dat het beroep van [verzoeker] slechts ontvankelijk is voorzover de bij de vaststelling aangebrachte wijzigingen voor hem een ongunstiger situatie bewerkstelligen ten opzichte van het ontwerp-plan. Nu het ontwerp-plan uitging van een grotere schuil/opslaggelegenheid binnen de historische boomgaard, doet deze situatie zich hier niet voor.
Voorts heeft [verzoeker] naar het oordeel van de voorzitter gezien de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk gemaakt dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest zich tot de gemeenteraad te wenden met zijn zienswijzen. Dat hij - zoals hij ter zitting heeft gesteld - eerder, maar buiten de voor zienswijzen openstaande termijn heeft geageerd tegen de plaatsing van een container en een schaftwagen in de boomgaard en dat zijn bezwaren tegen bebouwing in de boomgaard bij het gemeentebestuur bekend waren doet niet af aan de bij wet gestelde verplichting tijdig een zienswijze in te dienen. Ook de omstandigheid dat het ontwerp-plan tijdens zijn vakantieperiode ter inzage heeft gelegen vormt geen reden om het nalaten om tijdig een zienswijze in te dienen verschoonbaar te achten, mede gelet op de duur van de termijn voor het indienen van zienswijzen en de mogelijkheden maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen.
2.4. Gelet op het vorenstaande verwacht de voorzitter dat het beroep van [verzoeker] in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 mei 2010
45.