200907865/1/H3.
Datum uitspraak: 12 mei 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 september 2009 in zaak nr. 08/786 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 20 april 2007 heeft de RDW de aanvraag van [wederpartij] om afgifte van een kentekenbewijs afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2007 heeft de RDW het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 mei 2008 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 18 september 2007 vernietigd.
Bij besluit van 11 augustus 2008 heeft de RDW opnieuw op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar besloten en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 11 augustus 2008 vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 3 november 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar de RDW, vertegenwoordigd door mr. C.B.J. Maenhout, in dienst van de RDW, en [wederpartij] zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) wordt een goedkeuring voor een individueel voertuig op aanvraag en tegen betaling, op de door de RDW vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief door deze dienst verleend indien het voertuig bij een door de dienst verrichte keuring heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de toelating tot het verkeer op de weg, welke eisen voor verschillende groepen van voertuigen verschillend kunnen worden gesteld.
Ingevolge artikel 48, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt een kentekenbewijs op aanvraag en tegen betaling, op de door de RDW vastgestelde wijze, van het daarvoor door deze dienst vastgestelde tarief slechts afgegeven aan in Nederland woonachtige natuurlijke personen die de leeftijd van achttien jaren hebben bereikt, indien het motorrijtuig of de aanhangwagen waarvoor de afgifte wordt verlangd, overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg en, indien na die toelating wijziging is aangebracht in de bouw of inrichting van dat voertuig, die wijziging, behoudens in het geval dat geen goedkeuring is vereist, overeenkomstig artikel 99, eerste lid, of artikel 100, eerste lid, is goedgekeurd voor toelating van het gewijzigde voertuig tot het verkeer op de weg.
Ingevolge artikel 1.9 van het Voertuigreglement, zoals dat luidde ten tijde van belang, kan indien van een voertuig het identificatienummer, bedoeld in de hoofdstukken 3 en 5, geheel of ten dele onleesbaar is geworden of teniet is gegaan, vanwege de minister van Financiën een nieuw identificatienummer als bedoeld in richtlijn 76/114/EEG worden ingeslagen.
Ingevolge artikel 1.10, eerste lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt onder de datum waarop een voertuig in gebruik is genomen, verstaan de datum van eerste toelating van het voertuig.
Ingevolge het derde lid stelt de minister van Verkeer en Waterstaat regels vast omtrent de wijze waarop de in het eerste lid genoemde datum van eerste toelating wordt bepaald.
Ingevolge artikel 3.2.3, tweede lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, moeten personenauto’s die in gebruik zijn genomen voor 1 januari 1995, zijn voorzien van een identificatienummer dat:
a. voor elke personenauto van hetzelfde merk verschillend is;
b. uit ten minste 3 letters of cijfers bestaat, welke minimaal 7 mm hoog zijn;
c. goed leesbaar op een vast voertuigdeel is ingeslagen.
Ingevolge artikel 5.2.1, zoals dat luidde ten tijde van belang, moeten personenauto’s voldoen aan de volgende eisen:
a. het voertuig moet in overeenstemming zijn met de op het voor het voertuig afgegeven kentekenbewijs en in het kentekenregister omtrent het voertuig vermelde gegevens;
b. het identificatienummer moet op een vast voertuigdeel zijn ingeslagen en moet goed leesbaar zijn;
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling vaststelling datum eerste toelating van voertuigen (hierna: de regeling), zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt indien de aanvrager een door een bevoegde autoriteit afgegeven document overlegt waaruit de datum van eerste toelating blijkt, de datum van eerste toelating vastgesteld op deze datum.
Ingevolge artikel 9, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt indien een kentekenbewijs wordt aangevraagd voor een samengesteld voertuig of voor een voertuig, waarvan het originele identificatienummer ontbreekt of onleesbaar is geworden, de datum van eerste toelating vastgesteld overeenkomstig de voorgaande artikelen nadat de identiteit van het voertuig aan de hand van een nader onderzoek overeenkomstig de hiervoor vastgestelde regels is vastgesteld.
Bij besluit van 30 juni 1999 heeft de minister van Financiën de directeur van de RDW met ingang van 1 juli 1999 gemachtigd om namens hem de bevoegdheden uit te oefenen die zijn neergelegd in artikel 1.9 van het Voertuigreglement.
Volgens artikel 1, aanhef en onder b, van de Bekendmaking inslag voertuigidentificatienummer (Stcrt. 28 april 2000, 83; hierna: de beleidsregel), wordt in deze beleidsregel verstaan onder identificatie: het aan de hand van documenten en nader onderzoek vaststellen van de identiteit van een voertuig.
Volgens artikel 3, eerste lid, kan de RDW het identificatienummer inslaan bij (samengestelde) voertuigen waarvan identificatie heeft plaatsgevonden en dit nummer:
a. door roest geheel of gedeeltelijk onleesbaar is geworden;
b. door schade geheel of gedeeltelijk onleesbaar is geworden;
c. is veranderd of verwijderd;
Volgens artikel 4, eerste lid, kan indien de identiteit van een voertuig niet kan worden vastgesteld, of als het voertuig geen identiteit heeft, de RDW een identiteit aan dat voertuig toekennen.
Volgens het tweede lid slaat de RDW hiertoe een nieuw identificatienummer in dat bestaat uit 17 posities.
2.2. De RDW betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet heeft gemotiveerd waarom zij geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om een nieuw identificatienummer in het voertuig van [wederpartij] in te slaan zonder dat zijn voertuig een individuele toelatingskeuring heeft ondergaan. De RDW betoogt dat in de beleidsregel een onderscheid is gemaakt tussen het opnieuw inslaan van een identificatienummer en het inslaan van een nieuw toegekend identificatienummer. Uit artikel 9 van de regeling, gelezen in verband met artikel 4, eerste lid, van de beleidsregel, volgt volgens de RDW dat zij de bevoegdheid heeft de herinslag van een identificatienummer te weigeren wanneer de identiteit van een voertuig niet is vast te stellen. Omdat de identiteit van het voertuig van [wederpartij] niet is vast te stellen, heeft zij terecht geweigerd het identificatienummer opnieuw in te slaan, aldus de RDW. Dit behoefde niet gemotiveerd te worden, omdat deze redengeving rechtstreeks volgt uit de hiervoor genoemde Bekendmaking. De rechtbank heeft volgens de RDW voorts miskend dat zij niet bevoegd is een nieuwe identiteit aan het voertuig van [wederpartij] toe te kennen en dus een nieuw identificatienummer in te slaan, zonder dat [wederpartij] een aanvraag voor een individuele toelatingskeuring indient.
2.2.1. [wederpartij] heeft een aanvraag ingediend voor de afgifte van een kentekenbewijs van zijn voertuig. Ingevolge artikel 48, eerste lid, van de Wvw 1994 wordt een kentekenbewijs verleend indien het motorrijtuig overeenkomstig artikel 22 of 26 is goedgekeurd voor toelating tot het verkeer op de weg. De rechtbank heeft bij uitspraak van 22 mei 2008 in rechte onaantastbaar vastgesteld dat de identiteit van het voertuig van [wederpartij] niet is vast te stellen, omdat het identificatienummer niet onomstotelijk is vast te stellen. De RDW heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat volgens artikel 3 van de beleidsregel het identificatienummer niet opnieuw kon worden ingeslagen op het voertuig van [wederpartij] omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat identificatie van het voertuig heeft plaatsgevonden. Nu de identiteit van het voertuig van [wederpartij] niet is vast te stellen, heeft de RDW zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld of zijn voertuig eerder is toegelaten tot het verkeer op de weg als bedoeld in artikel 1.10, eerste lid gelezen in verband het derde lid, van het Voertuigreglement, gelezen in verband met artikel 9 van de regeling.
De RDW heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat deze zaak niet gelijk is aan de zaak van de zogenoemde Willy's Jeep waarop het Rapport van de nationale ombudsman 2005/037 betrekking heeft. In die zaak heeft de RDW wél een identificatienummer ingeslagen en een kentekenbewijs afgegeven. Anders dan in de nu voorliggende zaak was in de Willy's Jeep bij fabricage geen identificatienummer ingeslagen. Verder is de RDW bij de Willy's Jeep vanwege bijzondere omstandigheden overgegaan tot inslag van een identificatienummer en afgifte van een kentekenbewijs. De uitspraak van de Afdeling van 29 september 2004, nr.
200308275/1betreft, anders dan [wederpartij] ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, ook geen aan dat van [wederpartij] gelijk geval, omdat in deze zaak niet is komen vast te staan dat het buitenlandse kentekenbewijs behoort bij het betrokken voertuig.
2.2.2. Nu niet is vast te stellen of het voertuig eerder is toegelaten tot het verkeer op de weg, dient ingevolge artikel 48, eerste lid, gelezen in verband met artikel 26, eerste lid, van de Wvw 1994 het voertuig waarvoor een kentekenbewijs is aangevraagd door de RDW eerst te worden gekeurd teneinde te beoordelen of is voldaan aan de eisen met betrekking tot die toelating.
Dat de RDW ingevolge artikel 1.9 van het voertuigreglement, gelezen in verband met het besluit van 30 juni 1999, bevoegd is om een nieuw identificatienummer toe te kennen aan het voertuig van [wederpartij] doet hier niet aan af. De RDW mocht zich op het standpunt stellen dat slechts indien een aanvraag voor een individuele goedkeuring als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wvw 1994 is ingediend door [wederpartij], een nieuwe identiteit aan zijn voertuig zou worden verleend. Dan immers kan worden bepaald of het voertuig van [wederpartij] voldoet aan de in artikel 26, eerste lid, van de Wvw 1994 bedoelde eisen voor toelating tot het verkeer op de weg en of een kentekenbewijs ingevolge artikel 48, eerste lid, van die wet kan worden verleend. Nu [wederpartij] een aanvraag als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wvw 1994 niet heeft ingediend, mocht de RWD niet overgaan tot toekenning van een nieuw identificatienummer aan en het inslaan van dat nummer in het voertuig van [wederpartij]. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen in hoger beroep verder is aangevoerd, behoeft geen bespreking. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 11 augustus 2008 van de RDW alsnog ongegrond verklaren.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 3 september 2009 in zaak nr. 08/786;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010.