200905998/1/H1.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Fountainhead Enterprise B.V.", gevestigd te Hoofddorp (hierna: vergunninghoudster),
2. de vereniging Vereniging 'Stop Fountainhead' en de vereniging Vereniging van Eigenaren Sporenburg VI, beide gevestigd te Amsterdam (hierna: de verenigingen),
3. het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2009 in zaak nr. 07/2413 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg.
Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur aan vergunninghoudster vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend voor de bouw van een appartementencomplex aan de Ertskade te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur aan vergunninghoudster vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO en bouwvergunning verleend voor de bouw van voormeld appartementencomplex.
Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur het door de verenigingen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de besluiten van 11 oktober 2005 en 24 oktober 2006 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 3 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door de verenigingen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 mei 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben vergunninghoudster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, de verenigingen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, en het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De verenigingen hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief van 10 september 2009.
Vergunninghoudster, de verenigingen en het dagelijks bestuur hebben een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 15 maart 2010 heeft het dagelijks bestuur nadere stukken ingediend.
Bij brief van 17 maart 2010 hebben de verenigingen nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gezamenlijk met zaak nr.
200905893/1/H1, ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, de verenigingen, vertegenwoordigd door mr. H.A. Sarolea, advocaat te Amsterdam en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lohman, werkzaam bij Brakenhoff/Lohman Juristen te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in de oprichting van een appartementencomplex met in totaal 237 huur- en koopappartementen. Het te realiseren U-vormig gebouw zal 62 m hoog zijn en een binnenterrein met een opening aan de westzijde hebben. Op de begane grond zijn onder meer een fitnesscentrum en een zwembad voorzien. Voorts zullen in het gebouw een bovengrondse parkeervoorziening en een basisschool worden gerealiseerd. Het bouwplan is plaatselijk bekend onder de naam "Fountainhead" en maakt deel uit van drie zogenoemde superblokken.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet, zoals deze luidt ten tijde van het besluit op bezwaar en voor zover hier van belang, mag en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien de aanvraag en de daarbij behorende gegevens naar het oordeel van het dagelijks bestuur niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens het Bouwbesluit 2003.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder c, mag en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met het bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder d, mag en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge het ten tijde van het besluit op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "Borneo-Sporenburg" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Gemengde voorzieningen (G)", "Verkeersareaal (Va)" en "Water (Vw)".
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: de planvoorschriften) zijn de gronden met de bestemming "Gemengde voorzieningen" aangewezen voor gebouwen, bevattende gemengde voorzieningen, alsmede woningen, een en ander met inbegrip van daarbij behorende bergingen en andere nevenruimten, alsmede al dan niet gebouwde parkeervoorzieningen.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, zijn de gronden, op de kaart bestemd voor Verkeersareaal (Va), aangewezen voor rijwegen en fiets- en voetpaden, met inbegrip van daarbij behorende ongebouwde parkeer- en groenvoorzieningen.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, zijn de gronden, op de kaart bestemd voor Water (Vw), aangewezen voor vaarwater, waterberging en afwateringskanalen.
Ingevolge artikel 15, aanhef en het vierde lid, is het college bevoegd vrijstelling te verlenen van bepalingen van dit bestemmingsplan, indien niet op grond van een andere bepaling van deze voorschriften vrijstelling kan worden verleend, in dier voege dat de op de kaart aangegeven bestemmingsgrenzen met ten hoogste twee meter worden overschreden ten behoeve van bordessen, buitentrappen, galerijen, luifels, erkers, balkons, lift- en trappenhuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen.
2.3. De verenigingen betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de bouwvergunning had moeten weigeren omdat het bouwplan in strijd met het Bouwbesluit 2003 is. Daartoe voeren zij aan dat vergunninghoudster nog niet heeft aangetoond dat is voldaan aan de eis dat de Weerstand tegen BrandDoorslag en BrandOverslag (WBDBO) 60 minuten moet zijn en dat het in strijd met de artikelen 2.200 tot 2.203 van het Bouwbesluit 2003 geen gelijkwaardigheidsbesluit heeft genomen.
2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanvraag en de daarbij behorende gegevens aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft wat betreft de brandveiligheid voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens het Bouwbesluit 2003 en dat het hierin geen aanleiding hoefde te zien de bouwvergunning te weigeren. Hierbij heeft het dagelijks bestuur zich mogen baseren op het positieve advies van de brandweer Amsterdam-Amstelland van 31 januari 2005, waaruit blijkt dat de brandweer geen bezwaar heeft tegen de uitvoering van het bouwplan, mits de bouwtekeningen op punten wordt aangepast. De brandweer heeft aan vergunninghoudster onder meer de voorwaarde gesteld dat wordt aangetoond dat het bouwplan voldoet aan de eis dat de WBDBO tussen het brandcompartiment van de parkeergarage en het brandcompartiment van de woningen 60 minuten is en dat wordt aangegeven op welke wijze dit zal worden gerealiseerd. Het betoog faalt.
2.4. Vast staat dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Om verwezenlijking ervan mogelijk te maken heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 11 oktober 2005 krachtens artikel 19, tweede lid, van de WRO vrijstelling van het bestemmingsplan verleend. Deze vrijstelling maakt de overschrijding van de hoogtescheidingslijn en van het maximaal toegestane aantal bouwlagen in het middengebied van het gebouw mogelijk. Omdat deze vrijstelling niet ziet op de overschrijding van de bestemmingsgrenzen heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 24 oktober 2006 hiervoor alsnog vrijstelling verleend met toepassing van artikel 15, aanhef en vierde lid, van de planvoorschriften.
2.5. Het dagelijks bestuur en vergunninghoudster betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit op bezwaar van 8 mei 2007 een deugdelijke motivering ontbeert omdat niet is gebleken dat het bouwplan integraal is getoetst aan de welstandsnota. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte doorslaggevend gewicht heeft toegekend aan een e-mailbericht van de secretaris van de welstandscommissie van 19 september 2006, terwijl uit de expliciete en herhaalde mededeling van de welstandscommissie blijkt dat het bouwplan op de voorgeschreven wijze is getoetst.
2.5.1. Uit het verslag van de vergadering van de welstandscommissie van 14 september 2005 blijkt dat de commissie kennis heeft genomen van het, ten opzichte van het op 7 maart 2001 door de welstandscommissie goedgekeurde bouwplan, gewijzigde bouwplan. Nadat het bouwplan op 10 mei 2006, 17 mei 2006 en 19 juli 2006 door de welstandscommissie was besproken, heeft de welstandscommissie op 27 september 2006 het aan het besluit van 24 oktober 2006 ten grondslag gelegde welstandsadvies uitgebracht. In aanmerking genomen dat in het welstandsadvies noch in de verslagen van de daaraan voorafgaande vergaderingen van de welstandscommissie, tot uitdrukking is gebracht aan welke normen het bouwplan is getoetst en uit het voormelde e-mailbericht van de secretaris van de welstandscommissie moet worden afgeleid dat het bouwplan niet is beoordeeld aan de hand van de criteria uit de welstandsnota, maar op het effect van de wijzigingen op het reeds goedgekeurde bouwplan, heeft de rechtbank terecht overwogen dat niet is gebleken dat het bouwplan integraal is getoetst aan de criteria van de welstandsnota. De rechtbank heeft aan de door de secretaris van de welstandscommissie in beroep overgelegde verklaring dat het bouwplan wel integraal is getoetst aan de welstandsnota terecht niet het gewicht toegekend die het dagelijks bestuur hieraan toegekend wil zien, nu deze in tegenspraak is met het eerder verzonden e-mailbericht en voor de juistheid van de hierin opgenomen weergave van de vergadering van de commissie op 14 september 2005 geen steun gevonden kan worden in het verslag van die vergadering. Gelet op vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit op bezwaar niet berust op een deugdelijke motivering. Het betoog faalt.
2.6. De verenigingen betogen dat de rechtbank, door de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, heeft miskend dat het in beroep overgelegde nadere welstandsadvies van 28 januari 2009 niet kan dienen als nadere motivering voor het vernietigde besluit. Daartoe voeren zij aan dat het dagelijks bestuur zich nog niet had uitgelaten over dit advies op het moment dat de procesgemachtigde dit aan de rechtbank heeft toegezonden. Voorts heeft de rechtbank, door een oordeel te geven over de vraag of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand, miskend dat het aan het dagelijks bestuur is voorbehouden om op basis van een welstandsadvies hierover een oordeel te geven, aldus de verenigingen.
2.6.1. Het dagelijks bestuur heeft in beroep een nieuw advies van de welstandscommissie van 28 januari 2009 overgelegd teneinde alsnog inzichtelijk te maken dat het bouwplan voldoet aan de criteria van de welstandsnota. Nu namens het dagelijks bestuur zowel in het bij het advies gaande begeleidend schrijven van 30 januari 2009 als ter zitting bij de rechtbank te kennen is gegeven dat het dagelijks bestuur zich kan verenigen met dit nieuwe welstandsadvies, is niet in te zien waarom het welstandsadvies niet kan dienen als een verbeterde motivering van het vernietigde besluit. Overigens wordt dit bevestigd door het besluit van het dagelijks bestuur van 2 maart 2010, waarin het welstandsadvies ten grondslag is gelegd aan de op 24 oktober 2006 verleend bouwvergunning.
Aan het oordeel van de rechtbank dat de opmerking van de welstandscommissie dat het de zorg van de buurt deelt voor de mogelijke negatieve uitstraling van de parkeergarage in de avondsituatie, niet kan leiden tot het oordeel dat het bouwplan niet zou voldoen aan de redelijke eisen van welstand, kan niet worden ontleend dat de rechtbank haar oordeel in de plaats heeft gesteld van het welstandsoordeel van het dagelijks bestuur. Het betoog faalt.
2.7. De verenigen betogen subsidiair dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur het nieuwe welstandsadvies van 28 januari 2009 niet aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Zij voeren daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de in de welstandsnota genoemde welstandscriteria op bijzonder niveau niet van toepassing zijn op het bouwplan. Voorts is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat de parkeergarage waarin het bouwplan voorziet inpandig is en planologisch is toegestaan.
2.7.1. Niet in geschil is dat de welstandscommissie het bouwplan niet heeft getoetst aan de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria op bijzonder niveau. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur hiermee een onjuiste uitleg heeft gegeven aan de welstandsnota. Uit de welstandsnota volgt dat de welstandscriteria op bijzonder niveau uitsluitend van toepassing zijn op aanpassingen van een reeds gerealiseerd superblok. Omdat daarvan in dit geval geen sprake is, zijn de welstandscriteria op bijzonder niveau niet van toepassing op het bouwplan.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de in het bouwplan voorziene bovengrondse parkeergarage inpandig is, hetgeen planologisch bezien is toegestaan. Nu in het welstandsadvies gemotiveerd is ingegaan op het effect op het uiterlijk aanzien van de inpandige parkeergarage, bestaat geen grond voor het oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur deze niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Het betoog faalt.
2.8. Vergunninghoudster, de verenigingen en het dagelijks bestuur betogen dat de rechtbank de overwegingen over de redelijke eisen van welstand ten onrechte heeft geplaatst in de context van het antwoord op de vraag of de bouwvergunning door het nemen van een nieuw besluit op bezwaar in stand kon blijven. Zij voeren daartoe aan dat uit de overwegingen van de aangevallen uitspraak naar voren lijkt te komen dat het dagelijks bestuur een nieuw besluit dient te nemen. Nu de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op bezwaar in stand heeft gelaten, is geen ruimte voor het nemen van een nieuw besluit, aldus vergunninghoudster, de verenigingen en het dagelijks bestuur.
2.8.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 21 oktober 2009 in zaak nr.
200902244/1/H1) kan er in een geval als het onderhavige, waarin een besluit wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering is vernietigd, mede gelet op de beleidsvrijheid waarover het bestuursorgaan beschikt, uit een oogpunt van proceseconomie aanleiding zijn om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten indien het bestuursorgaan vasthoudt aan zijn besluit en alsnog de vereiste motivering kenbaar maakt en de andere partijen zich daarover in voldoende mate hebben kunnen uitlaten. Daarbij is beslissend of de inhoud van het vernietigde besluit na de alsnog kenbaar gemaakte motivering de rechterlijke toets kan doorstaan.
2.8.2. De rechtbank heeft het besluit van 8 mei 2007 vernietigd omdat uit het aan het besluit ten grondslag gelegde advies van de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) niet duidelijk is geworden of het bouwplan integraal is getoetst aan de Welstandsnota Zeeburg 2004 (hierna: de welstandsnota). Gelet op het in beroep overgelegde nieuwe welstandsadvies van 28 januari 2009 heeft de rechtbank wat betreft de welstandsaspecten geen belemmering gezien om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. In het kader van de beoordeling of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven, heeft de rechtbank beoordeeld of een nieuw te nemen besluit de rechterlijke toets zal kunnen doorstaan. Omdat bij instandlating van de rechtsgevolgen van een vernietigd besluit geen andere rechtstoestand wordt geschapen dan reeds uit het vernietigde besluit voortvloeide, hoeft het dagelijks bestuur in dat geval geen nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft het dagelijks bestuur derhalve terecht niet opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Het betoog faalt.
2.9. De verenigingen betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de tegen het in bezwaar gehandhaafde vrijstellingsbesluit aangevoerde grond dat het dagelijks bestuur ten onrechte vrijstelling krachtens artikel 15, aanhef en vierde lid, van de planvoorschriften heeft verleend.
2.9.1. Voor beantwoording van de vraag of de rechtsgevolgen van het besluit van 8 mei 2007 in stand kunnen blijven, diende de rechtbank te beoordelen of de bouwvergunning, voorzien van het nieuwe welstandsadvies, de rechterlijke toets kon doorstaan en of in de door de verenigingen aangevoerde gronden overigens geen grond voor vernietiging van het besluit van 8 mei 2007 aanwezig was.
Nu de rechtbank geen oordeel heeft gegeven over de in bezwaar gehandhaafde vrijstelling van 24 oktober 2006, maar uitsluitend heeft beoordeeld of het dagelijks bestuur in een nieuw te nemen besluit in redelijkheid vrijstelling zou kunnen verlenen op grond van het inmiddels in werking getreden ter plaatse geldende bestemmingsplan "Borneo, Sporenburg en Rietlanden", hebben de verenigingen dit betoog terecht voorgedragen. Het betoog leidt echter om het hierna volgende niet tot het daarmee beoogde doel.
2.9.2. De verenigingen hebben betoogd dat het dagelijks bestuur niet bevoegd was om vrijstelling krachtens artikel 15, aanhef en vierde lid, van de planvoorschriften te verlenen ten behoeve van de overschrijding van de bestemmingsgrenzen. Daartoe hebben zij aangevoerd dat de vrijstelling feitelijk niet ziet op erkers, die als ondergeschikte onderdelen van het gebouw zijn aan te merken, maar op een overschrijding door de gevel als geheel. Voorts hebben de verenigingen in hoger beroep aangevoerd dat de uitbouwen de bestemmingsgrenzen op enkele verdiepingen met in totaal 3,60 m zullen overschrijden omdat de uitbouwen aan elke zijde van het gebouw zijn voorzien. Ongeveer 54% van de gevels zal de bestemmingsgrenzen overschrijden, aldus de verenigingen.
2.9.3. Het bestemmingsplan bevat geen omschrijving van de term erkers, zodat voor de uitleg van dit begrip aansluiting dient te worden gezocht bij de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik wordt gegeven. Het dagelijks bestuur heeft zich hierbij mogen baseren op de omschrijving die is gegeven in het Groot Woordenboek Hedendaags Nederlands, Van Dale, waarin is vermeld dat onder erker een hoekige of ronde uitbouw aan een gevel wordt verstaan. Dat, zoals de verenigingen hebben betoogd, ook andere definities bestaan van het begrip erker, doet hieraan niet af. Uit de bouwtekeningen blijkt dat de vrijstelling ziet op hoekige uitkragende uitbouwen aan de gevel met een diepte van 60 cm op maaiveldniveau, die oploopt naar de hogere verdiepingen tot een diepte van 1,80 m. Gelet hierop kon het dagelijks bestuur de uitbouwen in redelijkheid als erkers aanmerken. Nu artikel 15, aanhef en vierde lid, van de planvoorschriften uitdrukkelijk een vrijstellingsmogelijkheid biedt voor de bouw van erkers en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, volgt reeds hieruit dat de planwetgever een erker als een ondergeschikt deel van een gebouw heeft aangemerkt. Dat de erkers op alle 20 verdiepingen zullen worden gerealiseerd, maakt dit niet anders.
Niet in geschil is dat de bestemmingsgrenzen aan elke kant van het gebouw met maximaal 1,80 m worden overschreden. Geen grond bestaat voor het oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of artikel 15, aanhef en vierde lid, van de planvoorschriften kan worden toegepast, moet worden uitgegaan van de som van deze overschrijdingen.
Gelet hierop was het college bevoegd de vrijstelling te verlenen. Het betoog faalt.
2.10. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010