200905893/1/H1.
Datum uitspraak: 12 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Fountainhead Enterprise B.V., gevestigd te Hoofddorp (hierna: vergunninghoudster),
3. het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2009 in zaak nr. 07/2425 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Zeeburg.
Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft het dagelijks bestuur aan vergunninghoudster vrijstelling krachtens artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) verleend voor de bouw van een appartementencomplex aan de Ertskade te Amsterdam (hierna: het perceel).
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur aan vergunninghoudster vrijstelling als bedoeld in artikel 15 van de WRO en bouwvergunning verleend voor de bouw van voormeld appartementencomplex.
Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de besluiten van 11 oktober 2005 en 24 oktober 2006 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 3 juli 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 8 mei 2007 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2009, vergunninghoudster bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2009, en het dagelijks bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief van 8 september 2009. Vergunninghoudster heeft haar hoger beroep aangevuld bij brief van 9 september 2009.
[appellant sub 1], vergunninghoudster en het dagelijks bestuur hebben een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 17 maart 2010 heeft [appellant sub 1] nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak, gezamenlijk met zaak nr. 200905998/1/H1 ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [dochter], advocaat te 's-Gravenhage, vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. J.H.A. van der Grinten, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.L.M. Lohman, werkzaam bij Brakenhof/Lohman Juristen te Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. In deze zaak is hetzelfde bouwplan aan de orde als in zaak nr.
200905998/1/H1waarin de Afdeling heden uitspraak heeft gedaan. In voormelde uitspraak heeft de Afdeling de hoger beroepen van vergunninghoudster, het dagelijks bestuur en de verenigingen Vereniging "Stop Fountainhead" en Vereniging van Eigenaren Sporenburg VI ongegrond verklaard. Nu de door vergunninghoudster en het dagelijks bestuur aangevoerde betogen identiek zijn aan de betogen die zij in zaak nr. 200905998/1/H1 naar voren hebben gebracht en [appellant sub 1] wat betreft de inhoud van de gronden van zijn hoger beroep zich heeft aangesloten bij de door de Vereniging "Stop Fountainhead" in die zaak aangevoerde hoger beroepsgronden, waarvan hij heeft verzocht deze als door hem herhaald en ingelast te beschouwen, wordt volstaan met verwijzing naar hetgeen de Afdeling in de uitspraak van heden in zaak nr. 200905893/1/H1 heeft overwogen. De overwegingen in die uitspraak worden geacht deel uit te maken van de onderhavige uitspraak.
2.2. Het betoog van [appellant sub 1] dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien een proceskostenveroordeling uit te spreken, faalt. De in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht bedoelde kostenveroordeling kan uitsluitend betrekking hebben op de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Nu vast staat dat de door [appellant sub 1] ingeschakelde advocaat zijn dochter is, kan niet worden gesproken van verleende rechtsbijstand in deze zin. De grondslag van de rechtsbijstand is veeleer gelegen in de familierelatie tussen [appellant sub 1] en zijn gemachtigde. De rechtbank heeft [dochter] dan ook terecht niet aangemerkt als een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.
2.3. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze berust, te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Offers w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2010