200909566/7/R3.
Datum uitspraak: 4 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de beroepen, in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te Lage Mierde, gemeente
Reusel-De Mierden,
2. [appellant sub 2], wonend te Lage Mierde, gemeente
Reusel-De Mierden,
appellanten,
de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.
Bij besluit van 22 september 2009, kenmerk 09-049, heeft de raad het bestemmingsplan „Buitengebied 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 maart 2010 heeft [appellant sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009 heeft [appellant sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 maart 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, en de raad, vertegenwoordigd door G. Linden, mr. J.K.J. Boon, en mr. D.M.C. van Laerhoven-van Veen, allen werkzaam bij dan wel voor de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Met het plan wordt beoogd de juridisch-planologische regeling die geldt voor het buitengebied van Reusel-De Mierden te actualiseren.
2.3. [appellant sub 1] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming „Bedrijf-Paardenhouderij (B-P)" heeft vastgesteld dat betrekking heeft op het perceel [locatie A].
2.3.1. Blijkens de stukken was het perceel [locatie A] in het in ontwerp ter inzage gelegde plan conform het bestaande gebruik bestemd als „Bedrijf (B)". Met betrekking tot dit plandeel zijn geen zienswijzen ingediend.
2.4. De raad heeft erkend dat bij de planvaststelling ten onrechte de bestemming „Bedrijf-Paardenhouderij (B-P)" in plaats van „Bedrijf (B)" aan het perceel [locatie A] is toegekend en dat in zoverre sprake is van een omissie. Gelet hierop heeft de raad zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van [appellant sub 1].
2.5. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming „Bedrijf-Paardenhouderij (B-P)" dat betrekking heeft op het perceel [locatie A], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de raad opdragen om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit tot de vaststelling van het bestemmingsplan voor het plandeel dat betrekking heeft op het perceel [locatie A] te nemen en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen.
De voorzitter ziet in dit geval aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de voorbereiding van het nieuwe besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor het plandeel dat betrekking heeft op het perceel [locatie A] niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft te geschieden. Dit betekent in dit geval dat de raad een besluit tot vaststelling kan nemen zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage behoeft te worden gelegd.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van [appellant sub 1] af te wijzen.
2.7. [appellant sub 2] betoogt dat de raad ten onrechte het plandeel heeft vastgesteld met de bestemming „Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2 (AW-L 2)" dat betrekking heeft op het perceel [locatie B]. In dit verband voert [appellant sub 2] aan dat het bestaande bouwvlak op het perceel, voor zover het betreft de verruiming die in het verleden door middel van een wijzigingsprocedure tot stand is gekomen niet positief is bestemd.
2.8. De raad heeft aangegeven dat in de mede aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde zienswijzennota is aangegeven dat het agrarische bouwblok zou worden aangepast op de verbeelding en dat dit ten onrechte is nagelaten. Gelet hierop heeft de raad zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van [appellant sub 2].
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming „Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2 (AW-L 2)" dat betrekking heeft op het perceel [locatie B], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Gelet op het voorgaande zal de voorzitter de raad opdragen om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit tot de vaststelling van het bestemmingsplan voor het plandeel dat betrekking heeft op het perceel [locatie B] te nemen en dit besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen.
De voorzitter ziet in dit geval aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat de voorbereiding van het nieuwe besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan voor het plandeel dat betrekking heeft op het perceel [locatie B] niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht behoeft te geschieden. Dit betekent in dit geval dat de raad een besluit tot vaststelling kan nemen zonder dat hieraan voorafgaand een ontwerpbestemmingsplan ter inzage behoeft te worden gelegd.
2.10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening van [appellant sub 2] af te wijzen.
2.11. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Reusel-De Mierden van 22 september 2009, kenmerk 09-049, voor zover het betreft:
a) het plandeel met de bestemming „Bedrijf-Paardenhouderij (B-P)" dat betrekking heeft op het perceel [locatie A];
b) het plandeel met de bestemming „Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2 (AW-L 2)" dat betrekking heeft op het perceel [locatie B];
III. draagt de raad van de gemeente Reusel-De Mierden op om binnen drie maanden na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit tot de vaststelling van het bestemmingsplan voor de plandelen genoemd onder II, onder a en b, te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. bepaalt dat het nieuwe besluit voor zover dat betrekking heeft op II, onder a en b, tot vaststelling van het bestemmingsplan niet overeenkomstig de eisen bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht hoeft te geschieden;
V. wijst de verzoeken van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] af;
VI. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij:
a) [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 904,85 (zegge: negenhonderdvier euro en vijfentachtig cent), waarvan een deel groot 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
b) [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII. gelast dat de raad van de gemeente Reusel-De Mierden aan:
a) [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt;
b) [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010