ECLI:NL:RVS:2010:BM4152

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909566/2/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied 2009 gemeente Reusel-De Mierden

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 4 mei 2010 uitspraak gedaan over de verzoeken om voorlopige voorzieningen met betrekking tot het bestemmingsplan "Buitengebied 2009" van de gemeente Reusel-De Mierden. Het bestemmingsplan werd op 22 september 2009 vastgesteld door de raad van de gemeente. Tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers, waaronder twee natuurlijke personen en twee rechtspersonen, beroep ingesteld en verzocht om voorlopige voorzieningen. De verzoeken zijn behandeld tijdens een zitting op 30 maart 2010.

De voorzitter heeft overwogen dat de verzoeker sub 1 betoogde dat het bestemmingsplan niet voorziet in een regeling voor een bestaande woning, maar dat het verzoek om schorsing niet kan worden ingewilligd omdat het pand onder het vorige bestemmingsplan ook niet als afzonderlijke woning was bestemd. De voorzitter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Verzoeker sub 2 voerde aan dat de bestemming "Bedrijf-Agrarisch (B-A)" ten onrechte was toegekend aan zijn perceel, maar ook hier werd geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was voor een voorlopige voorziening. Verzoeksters sub 3 stelden dat de raad ten onrechte een bestemmingsregeling had vastgesteld die alleen de uitoefening van een landbouwmechanisatiebedrijf mogelijk maakte. De voorzitter twijfelde aan de volledigheid van de feitenvaststelling door de raad en besloot het besluit van de raad te schorsen voor het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" dat betrekking heeft op het perceel van verzoeksters sub 3.

De voorzitter heeft de verzoeken van verzoeker sub 1 en verzoeker sub 2 afgewezen, maar de raad van de gemeente Reusel-De Mierden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeksters sub 3. Tevens werd de raad gelast het griffierecht aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 4 mei 2010.

Uitspraak

200909566/2/R3.
Datum uitspraak: 4 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [verzoekster sub 3 A] gevestigd te [plaats], en [verzoekster sub 3 B], gevestigd te [plaats],
en
de raad van de gemeente Reusel-De Mierden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 september 2009, kenmerk 09-049, heeft de raad het bestemmingsplan „Buitengebied 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2009, en [verzoeksters sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2009 heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoeksters sub 3] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 30 maart 2010, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door [bestuurder] bij A.R.D. B.V., [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. W. Krijger, werkzaam bij Krijger Advies, [verzoeksters sub 3], vertegenwoordigd door mr. M.H.J. van Driel, advocaat te Amsterdam alsmede [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door G. Linden, mr. J.K.J. Boon, en mr. D.M.C. van Laerhoven-van Veen, allen werkzaam bij dan wel voor de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord Wagricom B.V., vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Kolsteren, advocaat te Bladel, bijgestaan door [bestuurder] bij Wagricom B.V..
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. [verzoeker sub 1] betoogt dat het plan ten onrechte niet voorziet in een regeling voor de bestaande woning [locatie 1]. [verzoeker sub 1] voert in dit verband aan dat de woning al jaren als zodanig wordt gebruikt en dat het gemeentebestuur hiervan ook op de hoogte is.
2.2.1. Het verzoek strekt ertoe dat het gebruik als afzonderlijke woning van het pand [locatie 1] positief wordt bestemd. [verzoeker sub 1] is niet gebaat bij schorsing van enig deel van het besluit nu dit pand ook onder het voorheen geldende bestemmingsplan niet als afzonderlijke woning was bestemd. Een voorlopige voorziening die zou voorzien in het door [verzoeker sub 1] beoogde gebruik acht de voorzitter te verstrekkend, aangezien ook met de uitspraak van de Afdeling in de bodemprocedure het door [verzoeker sub 1] gewenste gebruik niet kan worden bewerkstelligd. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
2.3. [verzoeker sub 2] betoogt dat aan het perceel [locatie 2] ten onrechte de bestemming „Bedrijf-Agrarisch (B-A)" is toegekend. [verzoeker sub 2] voert in dit verband aan dat het perceel wordt gebruikt voor opslag van trespaplaten en caravanstalling en dat op dit perceel geen agrarische activiteiten meer plaatsvinden.
2.3.1. Gelet op de omstandigheid dat het vorige bestemmingsplan reeds in een agrarische bestemming voorzag, is de voorzitter van oordeel op dezelfde gronden als verwoord onder 2.2.1 dat een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt.
2.4. [verzoeksters sub 3] betogen dat de raad ten onrechte het plandeel met de bestemming „Bedrijf (B)" heeft vastgesteld dat betrekking heeft op het perceel [locatie 3]. Zij voeren aan dat de bestemmingsregeling voor dit perceel ten onrechte alleen de uitoefening van een landbouwmechanisatiebedrijf mogelijk maakt. Aan deze bestemmingsregeling is de onjuiste veronderstelling ten grondslag gelegd dat zij het perceel [locatie 3] hebben verkocht en hun bedrijfsactiviteiten zullen verplaatsen, aldus [verzoeksters sub 3]. Ter zitting hebben [verzoeksters sub 3] verklaard dat zij, nu bedrijfsverplaatsing naar een andere locatie inmiddels vooralsnog niet meer aan de orde is, groot belang hebben bij het behoud van de bestaande detailhandelsbestemming.
Wagricom heeft ter zitting gesteld dat zij voornemens is te bewijzen dat ten aanzien van het perceel [locatie 3] een perfecte koopovereenkomst is gesloten.
2.4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de planregels zijn, voor zover hier van belang, de op de verbeelding voor „Bedrijf (B)" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven zoals genoemd in de als bijlage bij dit artikel behorende „Tabel bedrijven".
In voornoemde tabel is voor de [locatie 3] een landbouwmechanisatiebedrijf genoemd.
2.4.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de raad in zijn afweging bij het bestemmen van het perceel [locatie 3] voor een landbouwmechanisatiebedrijf overwegende betekenis heeft toegekend aan de aan Wagricom verleende vrijstelling en bouwvergunning ten behoeve van de vestiging van een landbouwmechanisatiebedrijf op dit perceel. Gebleken is dat de vrijstelling en bouwvergunning na het vaststellingsbesluit zijn ingetrokken. Ter zitting heeft de raad in dit verband verklaard dat de verlening destijds gebaseerd was op onvolledige informatie omtrent de verwerving van het desbetreffende perceel en dat hij zich thans zal beraden welke bestemming aan het perceel toegekend zal worden. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter voldoende aanleiding te twijfelen aan de volledigheid van de feitenvaststelling door de raad ten tijde van het bestreden besluit en ziet hij tevens aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Gelet hierop behoeven de gronden voor het overige geen verdere bespreking.
2.5. De raad dient ten aanzien van [verzoeksters sub 3] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Reusel-De Mierden van 22 september 2009, kenmerk 09-049, voor zover dat betreft het plandeel met de bestemming „Bedrijf (B)" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 3];
II. wijst de verzoeken van [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Reusel-De Mierden tot vergoeding van bij [verzoekster sub 3 A] en [verzoekster sub 3 B] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Reusel-De Mierden aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [verzoekster sub 3 A] en [verzoekster sub 3 B] vergoedt, met dien verstande dat betaling aan één van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de andere.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010
45-629.