ECLI:NL:RVS:2010:BM3269

Raad van State

Datum uitspraak
4 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907174/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering ligplaatsvergunning voor woonboot in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om de weigering van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord om een ligplaatsvergunning te verlenen voor de [woonboot a], die tevens als vervangingsvergunning voor de [woonboot b] diende. De aanvraag werd op 28 mei 2008 ingediend, maar afgewezen op basis van strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellanten ongegrond, waarna zij hoger beroep instelden bij de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 9 maart 2010 behandeld. De appellanten betoogden dat het dagelijks bestuur ten onrechte gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de vergunning te weigeren, omdat er in het verleden ook vergunningen waren verleend die in strijd waren met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde echter dat het dagelijks bestuur voldoende gemotiveerd had dat de aanvraag in strijd was met het bestemmingsplan en dat de Nrw niet van toepassing was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het dagelijks bestuur in redelijkheid de vergunning kon weigeren, gezien de grotere afmetingen van de [woonboot a] ten opzichte van de [woonboot b] en de plannen voor herschikking van woonboten in de kom van Schellingwoude. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

Uitspraak

200907174/1/H3.
Datum uitspraak: 4 mei 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te Amsterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 augustus 2009 in zaak nr. 08/4080 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2008 heeft het dagelijks bestuur een aanvraag van [appellant a] om een ligplaatsvergunning voor de [woonboot a], tevens vervangingsvergunning voor de [woonboot b], afgewezen.
Bij besluit van 5 september 2008 heeft het dagelijks bestuur het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 augustus 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 oktober 2009.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2010, waar [appellanten], bijgestaan door E.P. Blaauw, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Nooij, werkzaam bij het stadsdeel Amsterdam-Noord, zijn verschenen.
Met instemming van het dagelijks bestuur hebben [appellanten] ter zitting nadere stukken overgelegd.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 26, tweede lid, van de Verordening op de stadsdelen draagt het college van burgemeester en wethouders al zijn bevoegdheden over aan het dagelijks bestuur van de stadsdelen.
Ingevolge artikel 1.2.7 van de Verordening op de haven en het binnenwater 2006 (hierna: Vhb) kan een vergunning of ontheffing worden geweigerd in geval van strijd met het bestemmingsplan, onverminderd de elders in deze verordening genoemde weigeringsgronden.
Ingevolge artikel 2.3.1, eerste lid, is het verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een woonboot ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons- en vaartuiggebonden, onverminderd het bepaalde in artikel 2.2.2.
Ingevolge het tweede lid kan de vergunning worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu en de vlotte en veilige doorvaart.
Ingevolge artikel 2.3.2, tweede lid, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot afmetingen en met het oog op milieu en welstand.
Ingevolge artikel 2.3.3, eerste lid, is het verboden zonder vergunning van het college een woonboot te vervangen.
Ingevolge het tweede lid kan het college ten aanzien van het vervangen nadere regels stellen; het college van burgemeester en wethouders kan daarbij onderscheid maken naar categorieën woonboten.
Ingevolge het derde lid is artikel 2.3.1, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Nadere regeling woonboten 1998 (hierna: Nrw) is het verboden zonder vergunning van het dagelijks bestuur met een woonboot ligplaats in te nemen of een woonboot te vervangen of te verbouwen.
Ingevolge het tweede lid, voor zover thans van belang, geldt, voor zover het ter plaatse van de ligplaats vigerende bestemmingsplan niet anders bepaalt, voor de in het eerste lid bedoelde vergunningen voor woonschepen een maximum lengte van 30 meter en een maximum breedte van 5 meter.
Ingevolge het vierde lid kan het dagelijks bestuur voor woonschepen op de locatie Buiten Y (raknummers 23-27) vrijstelling verlenen van de in het tweede lid genoemde lengte en breedte.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het bestemmingsplan "Zeeburg-Schellingwoude", voor zover thans van belang, mogen de gronden, bestemd voor verkeersdoeleinden, aangewezen voor "water", slechts overeenkomstig die aanwijzingen worden gebruikt, indien die gronden op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan reeds dienden voor genoemde doeleinden of nadat de bestemming overeenkomstig het plan is verwezenlijkt.
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder c, voor zover thans van belang, is met betrekking tot de gronden, bedoeld in het eerste lid, ieder gebruik als staan- of ligplaats voor als verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, voer- en vaartuigen uitgesloten.
2.2. [appellanten] hebben de [woonboot b], gelegen aan de [locatie] te [plaats], gekocht, met het doel deze te vervangen door de [woonboot a]. De [woonboot b] heeft een lengte van 25,8 meter. De [woonboot a] is 38,2 meter lang. [appellant a] heeft een aanvraag ingediend voor een ligplaatsvergunning voor de [woonboot a], tevens vervangingsvergunning voor de [woonboot b]. Deze aanvraag wordt geacht mede namens [appellant b] te zijn ingediend.
2.3. Het dagelijks bestuur heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit ten grondslag gelegd dat het laten innemen van een ligplaats door de [woonboot a] in strijd is met het bestemmingsplan en dat vrijstelling van het bestemmingsplan niet in de rede ligt, aangezien het dagelijks bestuur in samenwerking met Rijkswaterstaat werkt aan het herschikken van woonboten in de kom van Schellingwoude, waarbij nog niet duidelijk is of en hoe alle vergunde en te vergunnen boten zullen passen. Voorts heeft het dagelijks bestuur zich op het standpunt gesteld dat de Nrw niet van toepassing is, omdat het bestemmingsplan een regeling voor woonboten geeft. Indien de Nrw wel van toepassing zou zijn, kan niettemin geen vergunning voor de [woonboot a] worden verleend, omdat de in de Nrw opgenomen maximale afmeting voor woonschepen 30 meter is.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat niet gezegd kan worden dat het dagelijks bestuur het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd en geen gebruik mocht maken van de bevoegdheid om de vergunning wegens strijd met het bestemmingsplan te weigeren. Naar aanleiding van het betoog dat het dagelijks bestuur in dit geval had moeten afzien van het gebruikmaken van de bevoegdheid om de vergunning te weigeren aangezien in de jaren 1998 tot 2008 ook andere ligplaatsvergunningen zijn verleend in strijd met het bestemmingsplan, heeft de rechtbank overwogen dat niet is aangevoerd of gebleken dat het in de door [appellanten] genoemde gevallen ging om vervanging van een woonboot of om vervanging door een woonboot met een lengte van meer dan 30 meter. Dat in de genoemde gevallen een vergunning is verleend, betekent niet dat het dagelijks bestuur enkel op grond daarvan gehouden was een vergunning te verlenen en van de bevoegdheid de vergunning te weigeren geen gebruik kon maken. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat het dagelijks bestuur de aanvraag terecht niet aan de Nrw heeft getoetst.
2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het dagelijks bestuur gebruik mocht maken van de bevoegdheid om de vergunning te weigeren vanwege strijd met het bestemmingsplan. Zij voeren aan dat in het gebied "Schellingwoude" ook andere vergunningen in strijd met het bestemmingsplan "Zeeburg-Schellingwoude" zijn afgegeven. Voor een beroep op het gelijkheidsbeginsel is volgens hen niet van belang of het gaat om vervangende boten. Volgens hen was het consistent beleid van het dagelijks bestuur om geen gebruik te maken van de mogelijkheid om een vergunning te weigeren vanwege strijd met het bestemmingsplan. Bovendien is op de gewenste locatie voldoende ruimte voor een boot met de afmetingen van de [woonboot a]. Tevens heeft de rechtbank miskend dat de Nrw de mogelijkheid biedt om vrijstelling te verlenen voor een boot met dergelijke afmetingen, aldus [appellanten] .
2.5.1. Het innemen van een ligplaats met een woonboot is in strijd met het bestemmingsplan, nu dit gebruik op gronden met de bestemming "water" is uitgesloten en het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht niet van toepassing is, omdat de [woonboot a] grotere afmetingen heeft dan de [woonboot b]. Het dagelijks bestuur was derhalve ingevolge artikel 1.2.7 van de Vhb bevoegd om de vergunning te weigeren.
2.5.2. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat de in strijd met het bestemmingsplan verleende vergunningen in het gebied "Schellingwoude" betrekking hebben op ligplaatsen voor boten die vergelijkbaar zijn met de [woonboot a]. Naar het dagelijks bestuur onweersproken heeft gesteld, betroffen de verleende ligplaatsvergunningen geen vervangingsvergunningen en zeker geen vervangingen door een grotere woonboot. Bovendien heeft het dagelijks bestuur er in dit verband op gewezen dat in 2002 een inventarisatie is gemaakt van aanwezige woonboten. Sindsdien is er een overgangssituatie, waarin slechts vergunningen worden afgegeven voor woonboten die zich al gedurende langere tijd op dezelfde locatie in het Buiten-IJ bevinden en, voor zover het een vervangingsvergunning betreft, niet groter zijn dan de reeds aanwezige woonboot. Gelet hierop kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
2.5.3. Het dagelijks bestuur heeft in het besluit op bezwaar vermeld dat met het vervangen van de [woonboot b] door de veel grotere [woonboot a] de afwijking van het bestemmingsplan wordt vergroot, dat in de omgeving van de gewenste locatie een grotere ruimte is benodigd voor ligplaatsen voor de beroepsvaart en dat onzeker is of en hoe alle vergunde en te vergunnen boten zullen passen. Het dagelijks bestuur acht daarom het toevoegen van meer scheepslengte ongewenst. De rechtbank heeft terecht overwogen dat, gelet op deze motivering, niet gezegd kan worden dat het dagelijks bestuur geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de vergunning te weigeren. Vanwege die motivering doet daaraan ook niet af dat op de gewenste locatie op dit moment voldoende ruimte is voor een boot met de afmetingen van de [woonboot a].
2.5.4. [appellanten] betogen terecht dat de rechtbank de Nrw ten onrechte niet van toepassing heeft geacht. De Nrw geeft regels ter invulling van de in de Vhb aan het college van burgemeester en wethouders toegekende discretionaire bevoegdheid. Deze bevoegdheid kan ook worden aangewend voor het verlenen van een vergunning in geval het bestemmingsplan het innemen van een ligplaats met een woonboot niet toestaat. Het in artikel 2, tweede lid, van de Nrw bepaalde heeft betrekking op de afmetingen van woonboten. Voor zover [appellanten] een beroep hebben gedaan op de in de Nrw opgenomen vrijstellingsmogelijkheid voor woonboten met een grotere afmeting dan 30 meter, heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de vrijstelling kan worden geweigerd, omdat het hier gaat om een woonboot met grotere afmetingen dan de te vervangen woonboot en derhalve om een nieuwe woonboot die na de inventarisatie in 2002 niet meer kan worden ingepast.
2.6. Verder betogen [appellanten] dat het dagelijks bestuur ter motivering van het besluit niet mocht wijzen op de in samenwerking met Rijkswaterstaat geplande herschikking van boten in de kom van Schellingwoude. Volgens hen is namelijk onduidelijk wat de wettelijke basis is voor de samenwerking met Rijkswaterstaat. Bovendien hebben [appellanten] vernomen dat in mei 2009 tijdens een informatieavond is bekend gemaakt dat de geplande herschikking niet meer zal plaatsvinden.
2.6.1. Hoewel Rijkswaterstaat en het dagelijks bestuur ieder hun eigen taken en bevoegdheden hebben, staat het hun vrij om zolang de wettelijke kaders daarbij in acht worden genomen gezamenlijk te trachten bepaalde doeleinden te verwezenlijken. Voor een dergelijke samenwerking is geen afzonderlijke wettelijke basis vereist.
2.6.2. Dat [appellanten] hebben vernomen dat de herschikking niet meer zal plaatsvinden, is onvoldoende om aannemelijk te achten dat het dagelijks bestuur heeft besloten dat die herschikking daadwerkelijk niet meer zal plaatsvinden. Bovendien heeft het dagelijks bestuur weersproken dat een dergelijk besluit is genomen. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar waren de plannen om tot een herschikking te komen in elk geval nog actueel. Een eventuele latere wijziging van de plannen kan er niet aan afdoen dat het dagelijks bestuur, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, in de motivering van het besluit mocht aansluiten bij de in de eerder genoemde notities opgenomen herschikkingsplannen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van der Smissen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2010
97-640.