ECLI:NL:RVS:2010:BM3084

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002854/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen uitspraak rechtbank inzake vreemdelingenbewaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, die op 17 maart 2010 het beroep van de vreemdeling tegen zijn vreemdelingenbewaring ongegrond verklaarde. De vreemdeling had op 1 maart 2010 een besluit ontvangen waarin hij in vreemdelingenbewaring werd gesteld. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling zich ter zitting had gerefereerd aan haar oordeel en geen specifieke gronden had aangevoerd tegen de voortzetting van de maatregel. De vreemdeling was het hier niet mee eens en stelde dat hij bij brieven van 9 maart 2010 wel degelijk beroepsgronden had ingediend.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank ten onrechte het woord 'refereert' had geïnterpreteerd als een intrekking van de beroepsgronden. De rechtbank had geen oordeel gegeven over de beroepsgronden die de vreemdeling had ingediend, wat in strijd is met de procedurele vereisten van de Algemene wet bestuursrecht. De grieven van de vreemdeling werden gegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd. De zaak werd terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling, waarbij de rechtbank ook moest beslissen over de proceskosten die de vreemdeling had gemaakt in verband met het hoger beroep.

De uitspraak werd gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij mr. B. van Wagtendonk als lid van de enkelvoudige kamer optrad, en mr. B. van Dokkum als ambtenaar van Staat aanwezig was. De uitspraak vond plaats op 28 april 2010.

Uitspraak

201002854/1/V3.
Datum uitspraak: 28 april 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, (hierna: de rechtbank) van 17 maart 2010 in zaak nr. 10/7871 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Justitie (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling klaagt in de grieven 1 tot en met 4, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij zich ter zitting heeft gerefereerd aan haar oordeel en geen specifieke gronden heeft aangevoerd tegen (voortzetting van) de maatregel. Hiertoe voert hij aan dat de rechtbank door aldus te overwegen niet heeft onderkend dat hij bij brieven van 9 maart 2010 wel degelijk beroepsgronden heeft aangevoerd.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doet de rechtbank uitspraak op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.
2.1.2. In het met de hand geschreven, door voorzitter en griffier ondertekend, proces-verbaal van de zitting staat bij een eerste weergave van opmerkingen van de zijde van de waarnemend raadsman van de vreemdeling het woord "refereert" genoteerd. Daarna zijn zowel de gemachtigde van de minister als ook de vreemdeling persoonlijk nog aan het woord geweest. De rechtbank heeft ten onrechte aan het woord "refereert" de betekenis toegekend dat de waarnemend raadsman van de vreemdeling de bij brieven van 9 maart 2010 naar voren gebrachte beroepsgronden ter zitting heeft ingetrokken. Daarmee heeft de rechtbank ten onrechte geen oordeel gegeven over deze beroepsgronden. De grieven slagen.
2.2. Het hoger beroep is reeds hierom kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 17 maart 2010 in zaak nr. 10/7871;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte kosten vast op een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010
480-639.
Verzonden: 28 april 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser