ECLI:NL:RVS:2010:BM3078

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201002088/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergewisplicht rechtbank bij niet verschijnen vreemdeling en nader onderzoek ten onrechte nagelaten

In deze zaak gaat het om een vreemdeling die in vreemdelingenbewaring is gesteld en die klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet ter zitting wenste te verschijnen. De vreemdeling had op 15 februari 2010 een zitting, maar weigerde een afstandsverklaring te ondertekenen en was niet verschenen. De rechtbank baseerde haar oordeel op een verklaring van de penitentiaire inrichting, waarin stond dat de vreemdeling weigerde te verschijnen. De vreemdeling betwistte dit en voerde aan dat zijn gemachtigde had verzocht om nader onderzoek naar de redenen van zijn afwezigheid. Hij stelde dat hij niet op transport kon worden gezet vanwege een ernstige neusbloeding, wat de rechtbank niet had onderzocht. De rechtbank had volgens de vreemdeling moeten nagaan of hij daadwerkelijk niet ter zitting wilde verschijnen, in plaats van zich te baseren op de enkele aantekening "weigert te tekenen". De Raad van State oordeelde dat de rechtbank niet zonder nader onderzoek tot de conclusie mocht komen dat de vreemdeling niet ter zitting wenste te verschijnen. Desondanks leidde deze klacht niet tot vernietiging van de uitspraak, omdat uit aanvullende informatie van de minister bleek dat de vreemdeling, hoewel hij medisch in staat werd geacht, niet wilde verschijnen. De rechtbank had terecht, maar op ontoereikende gronden, overwogen dat het beroep zonder de aanwezigheid van de vreemdeling kon worden behandeld. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

201002088/1/V3.
Datum uitspraak: 26 april 2010
Raad van State
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Groningen, (hierna: de rechtbank) van 17 februari 2010 in zaak nr. 10/4233 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 januari 2010 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 februari 2010, verzonden op 22 februari 2010, heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 1 maart 2010, hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij daarbij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen. Deze brief is aangehecht.
De minister van Justitie (hierna: de minister) heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. A.H. Straatman, werkzaam bij het Ministerie van Justitie, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt de vreemdeling, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat is komen vast te staan dat hij niet ter zitting wenste te verschijnen en dat de behandeling van zijn beroep op 15 februari 2010 daarom zonder hem kon plaatsvinden. Hij klaagt dat de rechtbank niet heeft mogen afgaan op de mededeling van de penitentiaire inrichting, dat hij weigerde te verschijnen en weigerde een afstandsverklaring te ondertekenen, en ten onrechte heeft nagelaten navraag te doen naar de redenen van zijn afwezigheid.
Hiertoe voert hij aan dat zijn gemachtigde de rechtbank heeft verzocht om het onderzoek te zitting te schorsen, zodat de rechtbank nader onderzoek kon doen naar de redenen voor zijn afwezigheid. De rechtbank heeft dit, volgens de vreemdeling, gelet op het bepaalde in artikel 8:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en artikel 15, tweede lid, van de Grondwet, ten onrechte nagelaten, temeer nu zijn gemachtigde na afloop van de zitting van een medewerker van het uitzetcentrum Rotterdam heeft vernomen dat de vreemdeling niet op transport kon worden gezet wegens een ernstige neusbloeding.
2.1.1. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Grondwet kan hij, aan wie anders dan op rechterlijk bevel de vrijheid is ontnomen, aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling indien hij de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, voor zover thans van belang, vindt de zitting uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op grond van deze bepaling op om in persoon dan wel in persoon of bij raadsman te verschijnen teneinde te worden gehoord.
Ingevolge artikel 8:27, eerste lid, van de Awb, voor zover thans van belang, zijn partijen die door de rechtbank zijn opgeroepen om in persoon, dan wel in persoon of bij gemachtigde, te verschijnen, verplicht te verschijnen.
2.1.2. De rechtbank heeft ter zitting kennis genomen van een verklaring 'Afstand verhoor', waarin staat dat de vreemdeling niet op de zitting van de rechtbank wenst te verschijnen. Deze verklaring is niet door de vreemdeling ondertekend. Onderaan de verklaring staat "weigert te tekenen", met daarbij de naam en handtekening van de zogeheten badmeester van het uitzetcentrum vermeld.
Ter zitting van de Afdeling heeft de minister een aanvullende verklaring overgelegd van deze functionaris, waarin, voor zover thans van belang, het volgende staat:
"Nog geen vijf minuten later belde meneer via de intercom en zei 'Ik ben ziek ik wil niet meer'.
Ik heb tegen hem gezegd dat het gelast is en dat meneer aanwezig moet zijn tijdens de rechtzitting. Meneer bleef zeggen dat hij zich niet lekker voelde en niet meer naar de rechtbank wilde en vroeg om de medische dienst. […] De medische dienst heeft mij verteld dat meneer gewoon op transport kon en dat dit zijn manier is om iets af te dwingen. […]
Niet lang daarna kwam Extra Beveiligd Vervoer (hierna: EBV) aan. Toen ik de deur van de wachtcel opende waar meneer [de vreemdeling] in zat, zag een van de heren van EBV dat meneer een bloedneus had en dat er bloed op de grond lag. Ik heb de medische dienst en de wachtcommandant hierover ingelicht. De medische dienst constateerde dat het bloeden al gestelpt was.
We hebben nogmaals aan meneer gevraagd, ondergetekende en een van de heren van EBV, of meneer [vreemdeling] mee ging naar de rechtbank en deze zei wederom 'ik ben ziek ik ga niet'. […]
Ik heb hierna aan meneer [de vreemdeling] gevraagd of deze een afstand verklaring voor het transport wilde tekenen, dit weigerde meneer. Ik heb meneer ook uitgelegd waar dit voor was en vroeg hem nogmaals of hij de afstand verklaring wilde tekenen en wederom weigerde hij."
Voorts heeft de minister ter zitting een 'Referentieprofiel Medior Bewaarder/Complexbeveiliger in de rol van Badmeester' (hierna: het referentieprofiel) overgelegd. Onder 3.1. van het referentieprofiel staat onder meer dat de badmeester bijzonderheden aangaande bewoners rapporteert en de overdracht van bewoners aan de Dienst Vervoer en Ondersteuning en de politie verzorgt.
Tevens heeft de minister een e-mailbericht van L. Hingstman, medewerkster Backoffice bij de Dienst Vervoer en Ondersteuning overgelegd, waarin staat dat de betrokken medewerkers van deze dienst een aantekening op hun rittenlijst hebben gemaakt, dat de vreemdeling uit zijn neus bloedde, niet mee wilde en een arts wilde zien. Tevens staat daarin dat de betrokken verpleegkundige de komst van een arts niet nodig achtte en dat de rit is geannuleerd.
2.1.3. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank niet zonder nader onderzoek tot de conclusie mocht komen dat hij niet ter zitting wenste te verschijnen. Op grond van de enkele aantekening "weigert te tekenen" op de verklaring 'Afstand verhoor' was niet buiten twijfel dat de vreemdeling niet ter zitting wenste te verschijnen. Deze klacht leidt evenwel – gelet op de door de minister ter zitting van de Afdeling verstrekte nadere informatie – niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Uit deze informatie valt af te leiden dat de vreemdeling, hoewel daartoe door de medische dienst in staat geacht, niet ter zitting wenste te verschijnen maar weigerde een afstandsverklaring te ondertekenen. De rechtbank heeft terecht maar op ontoereikende gronden overwogen dat het beroep van de vreemdeling zonder zijn aanwezigheid kon worden behandeld en dat de zaak niet hoefde te worden aangehouden.
De grief faalt.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, zij het met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.3. Het verzoek om schadevergoeding dient reeds hierom te worden afgewezen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Spoel
voorzitter
w.g. Van Dokkum
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2010
480-639.
Verzonden: 26 april 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser