ECLI:NL:RVS:2010:BM3077
Raad van State
- Hoger beroep
- H.G. Lubberdink
- B. van Wagtendonk
- A.B.M. Hent
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de opheffing van vreemdelingenbewaring en belangenafweging
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de minister van Justitie tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Rotterdam, die op 18 februari 2010 de opheffing van de vreemdelingenbewaring van de vreemdeling heeft bevolen. De vreemdeling was sinds 5 september 2008 in vreemdelingenbewaring gesteld, maar deze maatregel was van 23 juli 2009 tot 15 januari 2010 onderbroken door een strafrechtelijke detentie. De minister stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het belang van de vreemdeling bij opheffing van de maatregel zwaarder weegt dan het belang van de minister bij voortduring daarvan. De minister wijst op de ongewenstverklaring van de vreemdeling, zijn criminele antecedenten en het feit dat de vreemdeling de medewerking aan zijn uitzetting frustreert. De minister voert aan dat er zicht op uitzetting is, aangezien er een procedure voor de verkrijging van een laissez passer bij de autoriteiten van Gambia is opgestart.
De Raad van State oordeelt dat de vreemdeling niet heeft voldaan aan zijn verplichting tot medewerking aan zijn uitzetting, omdat hij geen originele documenten heeft overgelegd die zijn nationaliteit en identiteit kunnen aantonen. De Raad overweegt dat, ondanks de lange detentieperiode van meer dan veertien maanden, de belangenafweging in dit geval in het voordeel van de voortzetting van de vreemdelingenbewaring uitvalt. De grief van de minister slaagt, en de Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad verklaart het beroep van de vreemdeling ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.