ECLI:NL:RVS:2010:BM2642

Raad van State

Datum uitspraak
28 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908008/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht. De minister had op 6 november 2007 een boete van € 30.000 opgelegd aan [bedrijf] wegens overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete bestond uit € 24.000 voor drie overtredingen van artikel 2, eerste lid, en € 6.000 voor vier overtredingen van artikel 15, tweede lid, van de Wav. Na bezwaar van [bedrijf] heeft de minister op 22 juli 2008 het besluit gedeeltelijk herroepen en de boete verlaagd naar € 1.500. De rechtbank heeft op 9 september 2009 het beroep van [bedrijf] gegrond verklaard en het besluit van de minister vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep van de minister.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 10 maart 2010 behandeld. De minister betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat [bedrijf] artikel 15, tweede lid, van de Wav had overtreden. De rechtbank had volgens de minister ten onrechte overwogen dat de formele werkgever niet verplicht was om het afschrift van het identiteitsdocument te verstrekken. De Afdeling oordeelde dat de minister gelijk had en dat [bedrijf] niet had voldaan aan de verplichtingen uit de Wav. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat [bedrijf] kon volstaan met het controleren van de identiteit van de vreemdeling aan de hand van een door deze getoond identiteitsdocument.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van [bedrijf] tegen het besluit van 22 juli 2008 alsnog ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 28 april 2010.

Uitspraak

200908008/1/V6.
Datum uitspraak: 28 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister),
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) van 9 september 2009 in zaak nr. 08/1448 in het geding tussen:
[bedrijf], gevestigd te [plaats],
en
de minister.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2007 heeft de minister [bedrijf] een boete opgelegd van in totaal € 30.000,00, bestaande uit een boete van € 24.000,00 wegens drie overtredingen van artikel 2, eerste lid, en een boete van € 6.000,00 wegens vier overtredingen van artikel 15, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 22 juli 2008 heeft de minister het daartegen door [bedrijf] gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, het besluit van 6 november 2007 herroepen, voor zover een boete is opgelegd wegens de overtredingen van artikel 2, eerste lid, en wegens drie overtredingen van artikel 15, tweede lid, van de Wav, en de boete vastgesteld op € 1.500,00. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 9 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het daartegen door [bedrijf] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 juli 2008 vernietigd, voor zover bestreden, het besluit van 6 november 2007 herroepen, voor zover daarbij een boete is opgelegd wegens overtreding van artikel 15, tweede lid, van de Wav ten aanzien van de [vreemdeling], van Guinese nationaliteit (hierna: de vreemdeling), en bepaald dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 22 juli 2008. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 oktober 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, verzonden op 17 november 2009. Deze brieven zijn aangehecht.
[bedrijf] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 maart 2010, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Znabet en mr. M. Hokke, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en [bedrijf], vertegenwoordigd door haar [directeur], bijgestaan door mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 256) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef, onderdeel b en onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht (hierna: de Wid), van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge het tweede lid stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.
Ingevolge het vierde lid verstrekt de vreemdeling een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wid aan de werkgever, die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt en stelt de vreemdeling de werkgever in de gelegenheid een afschrift van dit document te maken.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, voor zover thans van belang, wordt het niet naleven van artikel 15 als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
2.2. Het op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte door inspecteurs van de Arbeidsinspectie opgemaakte boeterapport van 8 juni 2007 met de daarbij behorende bijlagen (hierna: het boeterapport) houdt in dat een vreemdeling van Guinese nationaliteit (hierna: de vreemdeling) ten tijde van een controle in het kader van de Wav op 6 maart 2007 werkend bij [bedrijf] is aangetroffen en dat [bedrijf] bij die controle geen afschrift van een identiteitsdocument van de vreemdeling kon tonen. De vreemdeling was door de [stichting], handelend onder de naam [naam], gevestigd te [plaats] bij [bedrijf] gedetacheerd, aldus het boeterapport.
[directeur] heeft op 9 mei 2007 tegenover een inspecteur van de Arbeidsinspectie verklaard dat ten tijde van de controle wel een afschrift van een identiteitsdocument van de vreemdeling in de administratie van [bedrijf] aanwezig was, maar in een andere dan de gebruikelijke opbergmap.
2.3. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat [bedrijf] artikel 15, tweede lid, van de Wav heeft overtreden. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte overwogen dat deze bepaling niet vereist dat het afschrift van het identiteitsdocument, aan de hand waarvan de feitelijk werkgever de identiteit van een vreemdeling dient te controleren en dat hij in zijn administratie moet opnemen, door de formele werkgever dient te zijn verstrekt en ook op andere wijze kan zijn verkregen, bijvoorbeeld van de vreemdeling zelf, aldus de minister.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 januari 2010 in zaak nr.
200906579/1/V6), volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 15 van de Wav dat de met de Wid in diverse wetten doorgevoerde wijzigingen inzake de identificatieplicht tot doel hebben het toezicht op en de opsporing van illegale tewerkstelling te versterken. Blijkens deze wetsgeschiedenis vloeit uit het samenstel van de in artikel 15, eerste en tweede lid, neergelegde verplichtingen voort dat, indien de feitelijk werkgever niet onverwijld een afschrift van een identiteitsdocument van de betrokken vreemdeling van de formele werkgever heeft ontvangen, hij dit onverwijld bij deze werkgever opvraagt, teneinde alsnog aan de hand daarvan de identiteit van de betrokken vreemdeling te verifiëren, en in zijn administratie opneemt (Kamerstukken II 1999/00, 27 022, nr. 3, blz. 10 en 11).
Tussen partijen staat vast dat [stichting] geen afschrift van een identiteitsdocument van de vreemdeling aan [bedrijf] heeft gezonden, alsmede dat [bedrijf] dit niet bij [stichting] heeft opgevraagd en niet in haar administratie heeft opgenomen. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld, dat [bedrijf] artikel 15, tweede lid, van de Wav heeft overtreden. [bedrijf] heeft, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet kunnen volstaan met het controleren van de identiteit van de vreemdeling aan de hand van een door deze getoond identiteitsdocument, daargelaten of [bedrijf] dat metterdaad heeft gedaan. In dat geval ontbrak bij aanvang van de werkzaamheden de waarborg dat de vreemdeling die zich bij [bedrijf] presenteerde, de vreemdeling was die [stichting] had gezonden.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 22 juli 2008 alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 9 september 2009 in zaak nr. 08/1448;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010
164-485.