200901737/1/R1.
Datum uitspraak: 28 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te Amsterdam,
2. [appellant sub 2], wonend te Amsterdam,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 3 februari 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van het stadsdeel Geuzenveld-Slotermeer van de gemeente Amsterdam bij besluit van 10 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Slotermeer".
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 maart 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 28 mei 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De stadsdeelraad en [appellant sub 2] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2010, waar [appellanten sub 1], bij monde van [gemachtigde], bijgestaan door mr. E.R. Koster, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellant sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Jonkman, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de stadsdeelraad, vertegenwoordigd door mr. L. Bouzahra, werkzaam bij de gemeente.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), rust op het college de taak om -in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen- te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de stadsdeelraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de stadsdeelraad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.2. [appellant sub 2] betoogt dat niet is voldaan aan de wettelijke eisen met betrekking tot de terinzagelegging van het plan. In dit verband wijst [appellant sub 2] op een onjuiste vermelding van de openingstijden van de bibliotheek in de kennisgeving van de terinzagelegging van het plan.
2.2.1. In de kennisgeving staat vermeld dat het plan van 26 juni 2008 tot en met 6 augustus 2008 onder meer ter inzage ligt bij de Openbare Bibliotheek van Slotermeer, op zaterdag van 14.00 tot 17.00 uur. Niet in geschil is dat de Openbare Bibliotheek op zaterdag tot 14.00 uur open is en dat [appellant sub 2] het plan wilde inzien op zaterdag 2 augustus 2008 na 14.00 uur. Nu het plan na 2 augustus 2008, maar vóór het aflopen van de bedenkingentermijn, nog gedurende enkele werkdagen kon worden ingezien, bestaat evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant sub 2] of andere belanghebbenden door deze onjuistheid in de kennisgeving in hun belangen zijn geschaad.
Gelet op het vorenstaande geeft de onjuiste vermelding van de openingstijden van de bibliotheek in de kennisgeving van de terinzagelegging van het vastgestelde plan dan ook geen aanleiding tot vernietiging van het bestreden besluit.
2.3. [appellant sub 2] voert diverse bezwaren aan met betrekking tot de gevolgde procedure bij de gewijzigde vaststelling van het plan. [appellant sub 2] voert in dit verband onder meer aan dat hem van gemeentelijke zijde is meegedeeld dat het plan ongewijzigd zou zijn vastgesteld, terwijl dat niet het geval is. Verder heeft [appellant sub 2] aangevoerd dat de stadsdeelraad niet heeft besloten tot vaststelling van het plan zoals dat vastgestelde plan ter inzage heeft gelegen. Ter toelichting op zijn bezwaren betreffende de gewijzigde vaststelling heeft [appellant sub 2] naar voren gebracht dat bij het ontwerpplan werd uitgegaan van het Verkeers- en Vervoersplan Geuzenveld-Slotermeer 2003 en dat het in 2008 vastgestelde Verkeers- en Vervoersplan Geuzenveld-Slotermeer 2008-2015 op ambtelijk niveau heeft geleid tot aanpassingen van het plan ten opzichte van het ontwerpplan, zonder dat deze wijzigingen expliciet zijn voorgelegd aan de stadsdeelraad.
2.3.1. Tussen partijen is niet in geschil dat aan [appellant sub 2] bij gemeentelijke brief van 24 juni 2008 is medegedeeld dat het plan ongewijzigd is vastgesteld, terwijl het op 10 juni 2008 door de stadsdeelraad vastgestelde verkeers- en vervoersplan 2008-2015 in het plan is verwerkt, hetgeen heeft geleid tot een wijziging van de bestemming "Verkeer 1 (V1)" naar "Verkeer 2 (V2)" voor een gedeelte van de Burgemeester Vening Meineszlaan.
2.3.2. Ter zitting heeft de stadsdeelraad bevestigd dat de wijzigingen die naar aanleiding van de vaststelling van het verkeers- en vervoersplan 2008-2015 zijn aangebracht in het vastgestelde plan slechts zien op het gedeelte van de Burgemeester Vening Meineszlaan tussen de Burgemeester Eliasstraat en de Burgemeester Fockstraat, waaraan de bestemming "Verkeer 1 (V1)" is toegekend in plaats van de in het ontwerpplan opgenomen bestemming "Verkeer 2 (V2)".
2.3.3. Het college heeft goedkeuring onthouden aan het plandeel met de bestemming "Verkeer 2 (V2)" dat betrekking heeft op het deel van de Burgemeester Vening Meineszlaan tussen de Burgemeester Eliasstraat en de Burgemeester Fockstraat. Het college heeft daartoe overwogen dat het plan op dit punt is gewijzigd ten opzichte van het ontwerpplan ter uitvoering van het verkeers- en vervoersplan 2008-2015, terwijl deze wijziging niet expliciet is vermeld in het besluit tot vaststelling van het plan.
2.3.4. [appellant sub 2] heeft geen inhoudelijke bezwaren tegen het toekennen van de bestemming "Verkeer 2 (V2)" aan een deel van de Burgemeester Vening Meineszlaan en kan in zoverre met het plan instemmen. [appellant sub 2] heeft verder niet gemotiveerd waarom het college goedkeuring had moeten verlenen aan het plandeel met de bestemming "Verkeer 2 (V2)" dat betrekking heeft op het deel van de Burgemeester Vening Meineszlaan tussen de Burgemeester Eliasstraat en de Burgemeester Fockstraat, ondanks de omstandigheid dat deze wijziging ten opzichte van het ontwerpplan niet expliciet aan de stadsdeelraad is voorgelegd.
2.3.5. Nu het college goedkeuring heeft onthouden aan het plandeel met de bestemming "Verkeer 2 (V2)" dat betrekking heeft op het deel van de Burgemeester Vening Meineszlaan tussen de Burgemeester Eliasstraat en de Burgemeester Fockstraat en nu het verkeers- en vervoersplan 2008-2015 voor het overige niet heeft geleid tot wijzigingen in het plan ten opzichte van het ontwerpplan behoeft hetgeen [appellant sub 2] voor het overige heeft aangevoerd met betrekking tot de gevolgde procedure bij de gewijzigde vaststelling van het plan geen bespreking meer.
Overigens volgt uit deze onthouding van goedkeuring niet dat de bestemming "Verkeer 2 (V2)" niet alsnog aan het desbetreffende plandeel kan worden toegekend.
2.4. [appellant sub 2] betoogt onder meer dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeer 1 (V1)", voor zover dit betrekking heeft op de Burgemeester Fockstraat en op een deel van de Burgemeester Vening Meineszlaan, de plandelen met de bestemming "Wonen 1 (W1)" en het plandeel met de bestemming "Tuin (T)" dat betrekking heeft op een deel van zijn perceel [locatie a].
2.4.1. Het college ziet niet in waarom aan de gehele Burgemeester Vening Meineszlaan de bestemming "Verkeer 2 (V2)" had moeten worden toegekend, nu het voorheen een weg betrof met een maximumsnelheid van 50 kilometer per uur, waar een bus doorheen reed. Slechts voor het deel tussen de Burgemeester Eliasstraat en de Burgemeester Fockstraat is volgens het college sprake van discussie over een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur.
2.4.2. Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn gronden met de bestemming "Verkeer 1 (V1)" bestemd voor rijwegen ten behoeve van de hoofdontsluiting van het plangebied.
Ingevolge artikel 22, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn gronden met de bestemming "Verkeer 2 (V2)" bestemd voor rijwegen ten behoeve van de buurtontsluiting.
2.4.3. In het verkeers- en vervoersplan 2008-2015 is vermeld dat het verblijfskarakter van het deel van de Burgemeester Vening Meineszlaan tussen de Burgemeester Fockstraat en de Wiltzanghlaan conflicteert met de doorstroming van de bus. Daarin staat voorts vermeld dat deze weg niet kan worden ingericht als 30 kilometer-weg. Voor de verkeersveiligheid en voor een goede aansluiting op het verkeers- en vervoersplan van Bos en Lommer is het daarom beter als deze weg wordt ingericht als gebiedsontsluitingsweg, zo staat voorts in het verkeers- en vervoersplan 2008-2015 vermeld. Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de Burgemeester Fockstraat en het deel van de Burgemeester Vening Meineszlaan tussen de Burgemeester Fockstraat en de Wiltzanghlaan, ten oosten van de Burgemeester Fockstraat, slechts als buurtontsluitingsweg kunnen fungeren.
Hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geeft dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de stadsdeelraad om de bestemming "Verkeer 1 (V1)" toe te kennen aan het deel van de Burgemeester Fockstraat ten zuiden van de Burgemeester Vening Meineszlaan en het deel van de Burgemeester Vening Meineszlaan ten oosten van de Burgemeester Fockstraat.
2.5. Voorts voert [appellant sub 2] aan dat de bestemming "Wonen 1 (W1)" te ruime gebruiksmogelijkheden biedt, nu deze bestemming huisgebonden bedrijven mogelijk maakt.
2.5.1. Het college stelt zich op het standpunt dat verkeersoverlast als gevolg van de regeling voor huisgebonden bedrijven is uitgesloten.
2.5.2. Ingevolge artikel 3, tiende lid, van de planvoorschriften mogen de op de plankaart aangewezen gronden voor "Wonen 1 (W1)" uitsluitend worden gebruikt ten dienste van woondoeleinden met dien verstande dat de woningen tot ten hoogste 40% van het vloeroppervlak tevens mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een huisgebonden bedrijf.
Onder een huisgebonden bedrijf wordt ingevolge artikel 1, aanhef en onder 38, van de planvoorschriften verstaan het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning (maximaal 40%) en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft.
2.5.3. Gelet op het feit dat de oppervlakte van de woning die mag worden gebruikt ten behoeve van aan huis gebonden bedrijven is beperkt tot 40%, waarbij de voorwaarde is gesteld dat de woonfunctie als primaire functie behouden en herkenbaar blijft en gezien de stedelijke omgeving waarin de woning van [appellant sub 2] ligt, geeft hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor onevenredige overlast als gevolg van de regeling voor aan huis gebonden bedrijven niet hoeft te worden gevreesd.
2.6. [appellant sub 2] betoogt verder dat de legaal gebouwde schuur op zijn perceel ten onrechte niet als zodanig in het plan is opgenomen waardoor volgens hem de schuur niet meer bij recht is toegestaan. Verder voert hij aan dat in zijn schuur ten onrechte geen permanente opslag van voorwerpen is toegestaan.
2.6.1. Het college en de stadsdeelraad stellen zich op het standpunt dat de schuur volgens het plan is toegestaan. Het college stelt zich voorts op het standpunt dat het in de planvoorschriften voor gronden met de bestemming "Tuin" opgenomen verbod op permanente opslag niet ziet op het door [appellant sub 2] gewenste gebruik van zijn schuur voor de opslag van hout en gereedschappen.
2.6.2. Ten aanzien van het betoog dat de schuur van [appellant sub 2] niet meer zou zijn toegestaan, overweegt de Afdeling dat ingevolge artikel 8, eerste en tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, op gronden met de bestemming "Tuin" aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebouwd ten dienste van de bestemming.
De schuur is gelegen op gronden met de bestemmingen "Tuin (T)", welke bestemming een bijgebouw als de onderhavige schuur toelaat. Op dit punt mist het beroep derhalve feitelijke grondslag.
2.6.3. Ingevolge artikel 8, achtste lid, aanhef en onder c en e, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, wordt op gronden met de bestemming "Tuin" tot gebruik strijdig met de bestemming in ieder geval gerekend het permanent opslaan, storten, lozen van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten en het permanent opslaan van hout en/of aannemersmaterialen.
2.6.3.1. De Afdeling kan zich verenigen met het standpunt van het college dat een redelijke uitleg van artikel 8, achtste lid, aanhef en onder c en e, van de planvoorschriften met zich brengt dat deze bepaling niet in de weg staat aan de opslag van hout en gereedschappen in de schuur van [appellant sub 2] voor particulier gebruik. De Afdeling acht daarbij mede van belang dat een schuur volgens algemeen maatschappelijke opvattingen naar haar aard onder meer is bedoeld voor dergelijk gebruik en dat is gebleken dat de stadsdeelraad dergelijk gebruik niet heeft willen verbieden. Geen aanleiding bestaat dan ook voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in de weg staat aan dit door [appellant sub 2] gewenste gebruik van zijn schuur.
2.7. Met betrekking tot het bezwaar van [appellant sub 2] dat het plan ten onrechte niet de mogelijkheid biedt om een dakopbouw te realiseren op uitbouwen bij zijn woning, heeft de stadsdeelraad zich op het standpunt gesteld dat hij vooralsnog geen aanleiding heeft gezien om deze dakopbouw mogelijk te maken, nu [appellant sub 2] hiertoe geen concrete plannen heeft overgelegd. Mocht [appellant sub 2] in de toekomst komen met concrete plannen op dit vlak, dan kan worden bezien of hiervoor ontheffing van het plan kan worden verleend, aldus de stadsdeelraad ter zitting.
2.7.1. Nu niet is gebleken van concrete plannen van [appellant sub 2] voor het realiseren van de door hem bedoelde dakopbouw, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de stadsdeelraad om een dergelijke dakopbouw niet bij recht mogelijk te maken.
2.8. Voor het overige komt hetgeen [appellant sub 2] aanvoert overeen met de inhoud van zijn bedenkingen. In het bestreden besluit is de reactie van de stadsdeelraad op deze bedenkingen weergegeven en heeft het college opgemerkt zich hierbij aan te sluiten. [appellant sub 2] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bedenkingen in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover door hem bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 2] is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.10. [appellanten sub 1] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Wonen (W1)" ten zuiden en ten oosten van hun percelen [locatie b] en [locatie c]. Zij voeren in dit verband aan dat de ter plaatse voorziene woningbouw leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun woon- en leefklimaat. Volgens hen leidt de woonbebouwing tot een aantasting van het groene karakter van hun woonomgeving en tot het verdwijnen van een speelterrein. Daarnaast betogen zij dat de nabij hun woningen voorziene bebouwing leidt tot vermindering van lichtinval, privacy en uitzicht. Zij betwijfelen voorts of in de voorziene situatie voldoende parkeerruimte resteert.
2.10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat reeds lange tijd het voornemen bestond om woningbouw mogelijk te maken nabij de woningen van [appellanten sub 1]. Volgens het college is de voorziene afstand tussen de woningen van [appellanten sub 1] tot de voorziene woningbouw acceptabel binnen een stedelijke omgeving en is het groen voldoende beschermd. Het algemene belang bij de beschikbaarheid van voldoende woonruimte weegt zwaarder dan de belangen van [appellanten sub 1], aldus het college. Het college is voorts van mening dat het plan in overeenstemming is met het parkeerbeleid van de stadsdeelraad.
2.10.2. In de directe omgeving van de voorziene woningbouw waartegen de bezwaren van [appellanten sub 1] zich richten, voorziet het plan in parkeervoorzieningen. Bij het bepalen van de parkeerbehoefte heeft de stadsdeelraad per woning een behoefte aan één parkeerplaats tot uitgangspunt heeft genomen. De stadsdeelraad heeft er op gewezen dat in aanvulling daarop minimaal 100 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd ter plaatse van het nabijgelegen Noorderhof. [appellanten sub 1] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college niet in redelijkheid ervan heeft kunnen uitgaan dat hiermee is voorzien in voldoende parkeerruimte in de omgeving.
Wat betreft de aantasting van uitzicht, privacy en zonlichtinval op de percelen van [appellanten sub 1] en wat betreft de vermindering van groen in de omgeving, overweegt de Afdeling dat de voorziene bebouwing nabij hun woningen van invloed zal zijn op het woon- en leefklimaat ter plaatse. Het aangevoerde geeft evenwel geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen instemmen met de keuze van de stadsdeelraad om een groter gewicht toe te kennen aan de belangen die zijn gediend met het realiseren van de nieuwe woningen dan aan de belangen van [appellanten sub 1] bij het ongewijzigd blijven van hun woon- en leefklimaat. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de afstand van de gronden waarop nieuwbouw van woningen mogelijk wordt gemaakt tot de woningen van [appellanten sub 1] van ten minste twaalf meter en de toegestane bouwhoogte van negen meter niet ongebruikelijk is in de stedelijke omgeving van hun woningen. Voorts is daarbij van belang dat het plan in de nabijheid van de woningen van [appellanten sub 1] het realiseren van een nieuwe groenvoorziening mogelijk maakt.
2.11. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan, voor zover door hen bestreden, niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 1] is ongegrond.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2010