201001690/1/M2 en 201001690/2/M2.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de varkenshouderij van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 27 oktober 2009 herroepen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2010, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellant] tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door L. Brondijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte niet volledig tegemoet is gekomen aan zijn verzoek om handhaving.
2.3. Bij het besluit van 10 februari 2010 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2009 herroepen en, onder verwijzing naar een brief aan [vergunninghouder] van 10 februari 2010, verklaard alsnog op te treden tegen de overtreding van een aantal voorschriften van de milieuvergunningen voor de inrichting. In de brief aan [vergunninghouder] van 10 februari 2010 heeft het college hem medegedeeld dat het, indien hij de geconstateerde overtredingen niet voor 15 mei 2010 ongedaan maakt, handhavend zal optreden door middel van een last onder dwangsom.
2.4. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
2.5. Artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt met zich dat het college in deze niet kon volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van het primaire besluit. Het college had gelijktijdig een nieuw besluit op het verzoek om handhaving moeten nemen. Dit heeft het college niet gedaan. De brief van het college aan [vergunninghouder] van 10 februari 2010 kan niet als een zodanig besluit worden aangemerkt, nu de daarin vervatte mededeling dat handhavend zal worden opgetreden indien [vergunninghouder] de geconstateerde overtredingen niet voor 15 mei 2010 ongedaan maakt op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven roept. Gelet hierop is het besluit van 10 februari 2010 in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 10 februari 2010 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij niet opnieuw op het verzoek om handhaving is beslist. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de voorzitter een termijn stellen.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 10 februari 2010, kenmerk 2010/LBRO/150559, voor zover daarbij niet opnieuw op het verzoek om handhaving is beslist;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. wijst het verzoek af;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010