ECLI:NL:RVS:2010:BM2589

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001690/1/M2 en 201001690/2/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • K. Brink
  • M.P.J.M. van Grinsven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot handhaving varkenshouderij afgewezen door college van burgemeester en wethouders van Hardenberg

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening en op het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg. Het college had op 27 oktober 2009 een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de varkenshouderij van [vergunninghouder] afgewezen. Na bezwaar van [appellant] heeft het college op 10 februari 2010 het bezwaar gegrond verklaard en het eerdere besluit herroepen. Echter, [appellant] was van mening dat het college niet volledig tegemoet was gekomen aan zijn verzoek om handhaving en heeft beroep ingesteld bij de Raad van State.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. De voorzitter heeft vastgesteld dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De voorzitter oordeelde dat het college in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld door niet gelijktijdig een nieuw besluit op het verzoek om handhaving te nemen. De brief van het college aan [vergunninghouder] kon niet als een nieuw besluit worden aangemerkt, omdat deze geen rechtsgevolgen in het leven riep.

De voorzitter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 10 februari 2010 voor zover daarbij niet opnieuw op het verzoek om handhaving was beslist. Het college werd opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en het college werd gelast het griffierecht aan [appellant] te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 april 2010.

Uitspraak

201001690/1/M2 en 201001690/2/M2.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft het college een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de varkenshouderij van [vergunninghouder] aan de [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 10 februari 2010 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 27 oktober 2009 herroepen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 februari 2010, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft [appellant] tevens de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 maart 2010, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door L. Brondijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. [appellant] voert aan dat het college ten onrechte niet volledig tegemoet is gekomen aan zijn verzoek om handhaving.
2.3. Bij het besluit van 10 februari 2010 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om handhaving gegrond verklaard, het besluit van 27 oktober 2009 herroepen en, onder verwijzing naar een brief aan [vergunninghouder] van 10 februari 2010, verklaard alsnog op te treden tegen de overtreding van een aantal voorschriften van de milieuvergunningen voor de inrichting. In de brief aan [vergunninghouder] van 10 februari 2010 heeft het college hem medegedeeld dat het, indien hij de geconstateerde overtredingen niet voor 15 mei 2010 ongedaan maakt, handhavend zal optreden door middel van een last onder dwangsom.
2.4. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge het tweede lid herroept het bestuursorgaan, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
2.5. Artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht brengt met zich dat het college in deze niet kon volstaan met een gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van het primaire besluit. Het college had gelijktijdig een nieuw besluit op het verzoek om handhaving moeten nemen. Dit heeft het college niet gedaan. De brief van het college aan [vergunninghouder] van 10 februari 2010 kan niet als een zodanig besluit worden aangemerkt, nu de daarin vervatte mededeling dat handhavend zal worden opgetreden indien [vergunninghouder] de geconstateerde overtredingen niet voor 15 mei 2010 ongedaan maakt op zichzelf geen rechtsgevolgen in het leven roept. Gelet hierop is het besluit van 10 februari 2010 in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het beroep is gegrond. Het besluit van 10 februari 2010 dient te worden vernietigd, voor zover daarbij niet opnieuw op het verzoek om handhaving is beslist. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de voorzitter een termijn stellen.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg van 10 februari 2010, kenmerk 2010/LBRO/150559, voor zover daarbij niet opnieuw op het verzoek om handhaving is beslist;
III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. wijst het verzoek af;
V. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor de behandeling van het beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010
462.