201000618/1/R1 en 201000618/2/R1.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Schagen,
verweerder.
Bij besluit van 27 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Markt 18 te Schagen" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 maart 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn, en de raad, vertegenwoordigd door J.F.J. Kaandorp, ambtenaar in dienst van de gemeente, A. Ooievaar, projectleider, en J. Bouwes, wethouder, zijn verschenen. Verder is de stichting Markt 18, vertegenwoordigd door [bestuurslid] als partij gehoord.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het plan voorziet in een nieuw sociaal-cultureel centrum voor het perceel Markt 18. Op dit perceel wordt blijkens de plantoelichting beoogd, naast de reeds aanwezige muziekschool, een klein theater, een bibliotheek, een wijksteunpunt alsmede een jongeren- en ouderensociëteit te realiseren.
2.3. [appellant] voert aan dat ten onrechte een parkeerbehoefteberekening en twee civielrechtelijke overeenkomsten niet ter inzage zijn gelegd.
2.4. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing met dien verstande dat in voormeld artikel enkele aanvullende voorschriften worden gegeven.
Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.5. De voorzitter stelt voorop dat blijkens de wetsgeschiedenis artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht is te zien als een uitwerking van de actieve openbaarmakingsplicht, hetgeen ziet op het uit eigen beweging verstrekken van informatie door een bestuursorgaan. Doel van de terinzagelegging is dat betrokkenen kennis kunnen nemen van het ontwerpplan met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling daarvan, zodat zij kunnen bezien of zij daartegen willen opkomen.
2.6. Het ontwerpplan is met ingang van 2 juli 2009 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Vast staat dat daarbij een parkeerbehoefteberekening van 5 september 2008, een overeenkomst aangaande het gebruik van het pand Laan 21 van 17 juni 2008 en een overeenkomst terzake van de stichting Markt 18 en partners van 23 oktober 2008 niet ter inzage zijn gelegd.
2.7. Voormelde overeenkomsten staan niet in een zodanig verband tot het ontwerpplan dat deze dienen te worden aangemerkt als op het ontwerpplan betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling daarvan. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat de overeenkomsten uitsluitend zien op uitvoeringsaspecten. Er bestond dan ook geen verplichting de overeenkomsten op voet van artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht met het ontwerpplan ter inzage te leggen.
2.8. De parkeerbehoefteberekening staat wel in een zodanig verband tot het ontwerpplan dat deze dient te worden aangemerkt als een op het ontwerpplan betrekking hebbend stuk dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de beoordeling daarvan. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat vast staat dat van het bij het plan voorziene sociaal-cultureel centrum een zekere verkeersaantrekkende werking uitgaat en dat blijkens de plantoelichting en het verweerschrift de parkeerbehoefteberekening is betrokken bij de vaststelling van het plan. De parkeerbehoefteberekening had derhalve op voet van artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht met het ontwerpplan ter inzage moeten worden gelegd. Dat bij de vaststelling van het plan toetsing van het aspect parkeren aan de gemeentelijke bouwverordening niet aan de orde is, zoals de raad in zijn verweerschrift heeft gesteld, kan niet afdoen aan de verplichting het desbetreffende stuk tezamen met het ontwerpplan ter inzage te leggen.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang bezien met artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De voorzitter ziet geen aanleiding de schending van dit vormvoorschrift met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren, aangezien niet kan worden uitgesloten dat belanghebbenden zoals [appellant] daardoor niet zijn benadeeld. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het beroep behoeft voor het overige geen bespreking.
2.10. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.11. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Schagen van 27 oktober 2009;
III. wijst het verzoek af;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Schagen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Schagen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 300,00 (zegge: driehonderd euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010