ECLI:NL:RVS:2010:BM1805

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200904958/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijstelling en bouwvergunning voor woning met opslaghal en ligboxenstal in Wierden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de stichting Stichting Natuur en Milieu Wierden en andere omwonenden tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo. Het college van burgemeester en wethouders van Wierden had op 14 augustus 2008 vrijstelling en een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met opslaghal en ligboxenstal op een perceel in Wierden. De stichting en andere appellanten stelden dat het college bij de besluitvorming geen rekening had gehouden met gewijzigde omstandigheden, zoals het overlijden van de vergunninghouder. Ze voerden aan dat er een nieuw bedrijfsplan moest worden opgesteld en dat de vrijstelling en bouwvergunning niet verleend hadden mogen worden zonder een verklaring van geen bezwaar van de gedeputeerde staten van Overijssel.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 maart 2010 ter zitting behandeld. De voorzieningenrechter had eerder het beroep van de stichting ongegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat de appellanten niet als belanghebbenden konden worden aangemerkt, omdat zij geen beroep hadden ingesteld tegen een eerder besluit van het college. Het hoger beroep van de stichting werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. De Raad van State concludeerde dat er geen strijd was met het bestemmingsplan en dat de vrijstelling terecht was verleend. De argumenten van de stichting over de gevolgen voor het landschap en de archeologische waarden werden niet voldoende onderbouwd geacht.

De uitspraak bevestigt dat het college de juiste procedure heeft gevolgd en dat de belangen van de appellanten niet opwegen tegen de verleende vergunning. De Raad van State heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200904958/1/H1.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting Stichting Natuur en Milieu Wierden, [appellant A], [appellant B] en [appellant C] en andere omwonenden, gevestigd, respectievelijk wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 3 juni 2009 in zaak nrs. 09/442 en 09/257 in het geding tussen:
de stichting Stichting Natuur en Milieu Wierden
en
het college van burgemeester en wethouders van Wierden.
1. Procesverloop
Bij besluit van 14 augustus 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wierden (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een woning met opslaghal en ligboxenstal op het perceel [locatie 1] in [plaats].
Bij besluit van 23 januari 2009 heeft het college onder meer het door de stichting Stichting Natuur en Milieu Wierden (hierna: de Stichting) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo (hierna: de voorzieningenrechter) het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Stichting, [appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna: [appellanten]) en andere omwonenden bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 maart 2010, waar het college, vertegenwoordigd door drs. G.J. Sluiskes, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door W. Hilbink, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De voorzieningenrechter heeft het door de Stichting, [appellanten] gezamenlijk ingestelde beroep gesplitst en in voormelde uitspraak op het beroep van de Stichting beslist. Bij uitspraak van 3 juni 2009 in zaak nr. 09/547 heeft de rechtbank Almelo het beroep van [appellanten] tegen het besluit van 23 januari 2009 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen die uitspraak hebben zij geen hoger beroep ingesteld. Door hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak waarin uitsluitend het beroep van de Stichting ongegrond is verklaard, kunnen [appellanten] niet bewerkstelligen dat zij als belanghebbenden als bedoeld in artikel 37 van de Wet op de Raad van State worden aangemerkt, aangezien artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang met artikel 6:22 van die wet, zich daartegen verzet. Het hoger beroep dient, voor zover door hen ingesteld, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor zover het hoger beroep tevens is ingediend door diverse andere omwonenden, stelt de Afdeling vast dat zij geen beroep hebben ingediend tegen het besluit van 23 januari 2009. Niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat dit redelijkerwijs niet aan hen kan worden verweten. Ingevolge artikel 6:13 van de Awb, in samenhang met artikel 6:24 van die wet, dient hun hoger beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.2. Het bouwplan voorziet in gedeeltelijke hervestiging van het bedrijf dat gevestigd was aan de [locatie 2], nu die gronden deels zijn aangekocht door Rijkswaterstaat ten behoeve van de aanleg van de rijksweg A35.
Het college heeft ten behoeve van het bouwplan vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, omdat het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1985" op de locatie waar het bouwplan is voorzien niet in een bouwvlak voorziet.
2.3. De Stichting betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college bij de besluitvorming ten onrechte geen rekening heeft gehouden met gewijzigde omstandigheden vanwege het overlijden van [vergunninghouder]. Volgens de Stichting had een nieuw bedrijfsplan moeten worden opgesteld en een nieuwe verklaring van geen bezwaar bij het college van gedeputeerde staten van Overijssel moeten worden gevraagd. Zij voert daarbij aan dat niet is gebleken dat sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf zoals genoemd in de Handreiking en beoordeling ruimtelijke plannen (hierna: de handreiking) en evenmin dat de bebouwing op de locatie Rijssensestraat zal worden gesloopt. Voorts betoogt de Stichting dat het bouwplan in strijd is met het Streekplan 2000+ (hierna: het streekplan) en het Reconstructieplan Salland-Twente (hierna: het reconstructieplan).
2.3.1. Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de erven van [vergunninghouder] af wilden zien van realisering van het bouwplan zoals dat door hem was aangevraagd dan wel het bedrijf op een andere wijze willen voortzetten. Niet is gebleken dat de verklaring van geen bezwaar, dan wel de vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend voor een ander bouwplan dan aangevraagd.
Op het perceel Rijssensestraat is in het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied 2009" een woonbestemming opgenomen en is het agrarisch bouwblok verdwenen. Op het perceel aan de Erve Meijerinksweg is daarin een beperkt agrarisch bouwblok zonder de aanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om dit aan te passen naar een volwaardig agrarisch bouwblok.
In het reconstructieplan is nieuwvestiging van intensieve veehouderij uitgesloten. Nu evenwel geen sprake is van (her)vestiging van een nieuwe intensieve veehouderij, aangezien de varkenshouderij die aan de Rijssensestraat werd gedreven, niet naar het bouwplan zal worden verplaatst, heeft de voorzieningenrechter terecht geconcludeerd geen sprake is van strijd met het reconstructieplan.
Voorts is niet gebleken dat het bedrijf dat op de Erve Meijerinksweg zal worden voortgezet van een zodanige omvang is dat de hervestiging op die locatie in strijd met de handreiking komt, dan wel het bouwplan anderszins in strijd is met de handreiking.
Ten slotte wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in strijd met het streekplan kan worden geacht.
2.4. De Stichting betoogt voorts dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan is gesitueerd aan de rand van een es. De Stichting voert aan dat het open landschap teveel wordt aangetast door het bouwplan.
2.4.1. Het college heeft uiteen gezet dat de opbolling in het landschap, de es, begint ten noorden van de Erve Meijerinksweg en het nieuwe bouwvlak ligt ten zuiden van de Erve Meijerinksweg, waar geen hoogteverschillen zijn. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte het college heeft gevolgd in zijn standpunt dat het bouwplan niet is voorzien op de es. Voorts heeft de voorzieningenrechter terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het open landschap zodanig wordt aangetast dat het college daarin reden had moeten zien de vrijstelling te weigeren.
2.5. De Stichting betoogt tevergeefs dat alternatieve locaties onvoldoende bij de beoordeling zijn betrokken. Het college dient te beslissen over het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwplan, zoals het is aangevraagd. Indien het een project op zichzelf aanvaardbaar acht, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
2.6. Voor zover de Stichting aanvoert dat onvoldoende bekend is over de archeologische waarden ter plaatse, de financiële en economische haalbaarheid en dat de nadelige gevolgen voor de beschermde diersoorten onvoldoende in beeld zijn gebracht, zijn deze gronden niet nader toegelicht en wordt daarin geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven.
2.7. Het hoger beroep voor zover ingesteld door [appellanten] en andere omwonenden is niet-ontvankelijk.
Het hoger beroep voor zover ingesteld door de Stichting is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover ingesteld door [appellanten] en andere omwonenden;
II. bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010
444