200807970/1/R2.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A. (hierna: de PO), gevestigd te Kapelle,
appellante,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister),
verweerder.
Bij besluit van 20 december 2007 heeft de minister de aanvraag van de PO om vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) voor het opvissen van kokkels in het Natura 2000-gebied Voordelta in de periode van september tot en met november 2007 afgewezen.
Bij besluit van 22 september 2008 heeft de minister het door de PO hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de PO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De PO en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2010, waar de PO, vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans, advocaat te Bergen op Zoom, en [secretaris] van de PO, en de minister, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. De aanvraag om vergunning heeft betrekking op het vissen met één schip op kokkels in het zuidelijke deel van de Hinderplaat, die is gelegen in het Natura 2000-gebied Voordelta, voor de kust van Voorne. Volgens het bij de aanvraag behorende visplan vangt het visseizoen aan op 3 september 2007 en eindigt het op 1 december 2007.
2.2. De PO betoogt dat bij het bestreden besluit haar bezwaren ten onrechte ongegrond zijn verklaard en het besluit tot weigering van de vergunning ten onrechte is gehandhaafd. Volgens haar is er geen goede reden om de Hinderplaat, het enige betrouwbare kokkelvisgebied in de Voordelta, te sluiten voor de mechanische kokkelvisserij. In het bestreden besluit wordt naar de mening van de PO ten onrechte gesteld dat sluiting van het gebied voor de kokkelvisserij nodig is vanwege de daar aanwezige vogels en zeehonden en voor het herstel van de bodem, aangezien in de bij de aanvraag gevoegde passende beoordeling is aangetoond dat de visserij op dit punt geen significante gevolgen zal hebben.
2.3. De minister stelt zich op het standpunt dat, ten tijde van de aanvraag, de Hinderplaat op grond van het toen geldende Integraal beleidsplan Voordelta uit 1993 was aangewezen als gebied met het accent natuur, en dat het de PO bekend was dat, na aanwijzing van de Voordelta als Natura 2000-gebied op grond van artikel 10a van de Nbw 1998, in het beheerplan voor dat gebied onder meer de Hinderplaat als rustgebied zou worden aangewezen. Voorts stelt de minister zich op het standpunt dat de weigering van de gevraagde vergunning en het sluiten van het betrokken gebied op grond van artikel 20 van de Nbw 1998 hebben plaatsgevonden met het oog op het veiligstellen van een zo veel mogelijk ongestoorde ontwikkeling van de natuur ter plaatse.
2.4. Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Nbw 1998, zoals dat artikel luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, wijst de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gebieden aan ter uitvoering van richtlijn (EEG) nr. 79/409 en richtlijn (EEG) nr. 92/43.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover hier van belang, is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied, kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.
Ingevolge artikel 19e, gelezen in samenhang met artikel 19i en voor zover hier van belang, zoals dat artikel luidde ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, houdt de minister bij het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, rekening met de gevolgen die een project of andere handeling, waarop de vergunningaanvraag betrekking heeft, gelet op de instandhoudingsdoelstelling kan hebben voor een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied, en met een op grond van artikel 19a of artikel 19b vastgesteld beheerplan.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, voor zover hier van belang, kan de minister de toegang tot een aangewezen gebied als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, of delen daarvan, beperken voorzover dit noodzakelijk is voor de bescherming van natuurwaarden.
2.5. Vast staat dat het gebied de Voordelta, waartoe de Hinderplaat behoort, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was aangewezen ingevolge artikel 10a van de Nbw 1998. Eveneens staat vast dat op dat moment voor de Voordelta een beheerplan gold als bedoeld in artikel 19a van die wet.
2.6. Uit de artikelen 19d en 19e van de Nbw 1998 vloeit voort dat de minister diende te beoordelen of de gevraagde vergunning bij afweging van de betrokken belangen kon worden verleend, daarbij rekening houdend met de gevolgen die de activiteit waarop de aanvraag betrekking had, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, voor de betrokken gebieden kon hebben, en rekening houdend met het geldende beheerplan. De vraag die thans voorligt is dan ook of de minister in het voorliggend geval, gelet op het bepaalde in artikel 19e van de Nbw 1998, in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang van de bescherming van de natuurwaarden in het betrokken gebied dan aan het belang van de PO dat zou zijn gediend met verlening van de vergunning.
Naar het oordeel van de Afdeling moet deze vraag bevestigend worden beantwoord. Daartoe acht zij van belang dat uit het beheerplan, zoals dat van kracht was ten tijde van het nemen van het bestreden besluit, blijkt dat de Hinderplaat is aangewezen als rustgebied voor onder meer de gewone zeehond, de eidereend, de grote stern en de visdief. Voorts wordt daarin vermeld dat binnen de rustgebieden een verbod geldt op onder meer schelpdiervisserij. Hieruit volgt dat ten tijde van het bestreden besluit het beheerplan, dat in zoverre als beleidsregel moet worden aangemerkt, kokkelvisserij in en rond de Hinderplaat uitsloot. De Afdeling ziet in hetgeen de PO heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de minister, wegens bijzondere omstandigheden die maken dat naleving van het beheerplan tot onevenredige gevolgen in verhouding tot de met dat plan te dienen doelen zou leiden, dit beleid niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Dat uit de passende beoordeling die bij de aanvraag is overgelegd zou blijken dat de te verwachten effecten op de natuurwaarden in het gebied niet significant zijn - wat daar ook van zij - leidt niet tot een ander oordeel.
Voorts waren ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op grond van artikel 20 van de Nbw 1998 toegangbeperkingsbesluiten van kracht, zowel voor de Voordelta als geheel als voor de rustgebieden, waaronder de Hinderplaat. Uit artikel 1 van het Toegangbeperkingsbesluit Hinderplaat, Bollen van de Ooster en Bollen van het Nieuwe Zand volgt dat kokkelvisserij in het rustgebied Hinderplaat niet is toegestaan. Deze omstandigheid heeft de minister niet ten onrechte bij het bestreden besluit betrokken.
2.7. De Afdeling ziet geen reden voor het oordeel dat het bestreden besluit leidt tot zodanig ernstige schade dat de minister het niet op zorgvuldige wijze had kunnen nemen zonder zich vooraf de belangen van de PO op dit punt aan te trekken. Uit de stukken blijkt overigens dat de minister, naar aanleiding van het door de PO in het bezwaarschrift gedane verzoek om schadevergoeding, op 3 september 2009 daarover een besluit heeft genomen waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen openstaan.
2.8. De conclusie is dat hetgeen de PO heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010