ECLI:NL:RVS:2010:BM1795

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200807971/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vergunning voor kokkelvisserij in Natura 2000-gebied Oosterschelde

In deze zaak heeft de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A. (hierna: de PO) beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998. De aanvraag betrof het opvissen van kokkels in het Natura 2000-gebied Oosterschelde gedurende de periode van september tot en met november 2007. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft de aanvraag op 20 december 2007 afgewezen, waarna de PO bezwaar heeft gemaakt. Dit bezwaar werd op 18 september 2008 ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 19 februari 2010 behandeld. De PO voerde aan dat de minister een te hoge voedselreservering voor de scholeksters hanteerde en dat de minister ten onrechte uitging van de ecologische voedselbehoefte in plaats van de fysiologische voedselbehoefte. De minister baseerde zijn beslissing op het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005-2020 en de bijbehorende onderzoeken. De Raad van State oordeelde dat de minister deugdelijke redenen had aangevoerd voor zijn beleid en dat de PO geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die een afwijking van dit beleid rechtvaardigden.

De Raad van State concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd met het recht was genomen en verklaarde het beroep van de PO ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 21 april 2010.

Uitspraak

200807971/1/R2.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de Coöperatieve Producentenorganisatie van de Nederlandse Kokkelvisserij U.A. (hierna: de PO), gevestigd te Kapelle,
appellante,
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2007 heeft de minister de aanvraag van de PO om vergunning op grond van artikel 19d van de Natuurbeschermingswet 1998, ten behoeve van het opvissen van kokkels in het Natura 2000-gebied Oosterschelde in de periode van september tot en met november 2007, afgewezen.
Bij besluit van 18 september 2008 heeft de minister het door de PO hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de PO bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 oktober 2008, beroep ingesteld. De PO heeft de gronden van haar beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2008.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De PO en de minister hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2010, waar de PO, vertegenwoordigd door mr. P.W.H.M. Haans, advocaat te Bergen op Zoom, en door [secretaris] van de PO, en de minister, vertegenwoordigd door mr. ing. H.D. Strookman, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het gebied Oosterschelde-buitendijks is bij besluit van 23 mei 1990 (kenmerk NMF/N 90-6207), respectievelijk 20 december 1990 (kenmerk NMF/N 90-9086) aangewezen als beschermd natuurmonument respectievelijk staatsnatuurmonument. Tevens is de Oosterschelde bij besluit van 28 november 1989, no. J.897372, aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn (79/409/EEG).
In 1996 is de Oosterschelde overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn (92/43/EEG) aangemeld als speciale beschermingszone. Bij beschikking van 7 december 2004 heeft de Europese Commissie de Oosterschelde geplaatst op de lijst van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische regio.
2.2. De PO stelt dat de minister uitgaat van een te hoge voedselreservering voor de scholeksters, nu niet van de populatie scholeksters gedurende het winterhalfjaar moet worden uitgegaan, maar van de populatie gedurende een jaar. Voorts gaat de minister volgens de PO bij voornoemde reservering ten onrechte uit van de ecologische voedselbehoefte en niet van de fysiologische voedselbehoefte van het aantal aanwezige scholeksters.
2.2.1. De minister heeft zich bij de berekening van de voedselreservering gebaseerd op het Beleidsbesluit Schelpdiervisserij 2005-2020 en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van de tweede fase van de evaluatie van het schelpdiervisserijbeleid in Nederland (EVA II). In dit beleid is, op basis van voornoemde onderzoeken, vermeld dat bij de bepaling van de voedselreservering moet worden uitgegaan van de grootte van de populatie scholeksters in het winterhalfjaar en van de ecologische voedselbehoefte van de scholekster.
Evenals in haar uitspraak van 29 april 2008, nr.
200705781/1ziet de Afdeling ook thans in hetgeen de PO heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de minister bedoeld beleid niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen, dan wel dat sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de minister van dat beleid had moeten afwijken. Daartoe is van belang dat de minister in het besluit tot weigering van de vergunning en het bestreden besluit deugdelijke redenen heeft aangevoerd waarom bij de berekening van de voedselreservering van de populatie scholeksters in het winterhalfjaar en van de ecologische behoefte van de scholekster moet worden uitgegaan, zoals de groeimogelijkheden voor de populatie scholeksters en de omstandigheid dat de scholekster niet in staat is om het verspreid aanwezige kokkelbestand volledig te benutten.
2.3. De Afdeling ziet geen reden aan te nemen dat het bestreden besluit leidt tot zodanig ernstige schade dat de minister het niet op zorgvuldige wijze had kunnen nemen zonder zich vooraf de belangen van de PO op dit punt aan te trekken. Uit de stukken blijkt overigens dat de minister, naar aanleiding van het door de PO in het bezwaarschrift gedane verzoek om schadevergoeding, op 9 juli 2009 daarover een besluit heeft genomen waartegen afzonderlijk rechtsmiddelen openstaan.
2.4. De conclusie is dat hetgeen de PO heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Oudenaarden
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010
568.