ECLI:NL:RVS:2010:BM1793

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200902963/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • J. Hoekstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan "Kom Middelrode-Milrooijseweg" vastgesteld door de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel

Op 12 maart 2009 heeft de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel het bestemmingsplan "Kom Middelrode-Milrooijseweg" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben verschillende appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellanten betogen onder andere dat het plan niet in overeenstemming is met de goede ruimtelijke ordening en dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. De Raad van State heeft de zaak op 17 februari 2010 behandeld. De appellanten hebben hun bezwaren toegelicht, waarbij zij werden bijgestaan door advocaten. De raad heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is vervolgens beoordeeld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het bestemmingsplan voorziet in een actueel bestemmingsplan en dat de raad in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de bestemmingen te handhaven. De appellanten hebben geen overtuigende argumenten aangedragen die de Raad van State zouden kunnen overtuigen van het tegendeel. De Raad heeft geoordeeld dat de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangen van de appellanten niet zwaarder wegen dan de belangen die zijn gemoeid met de realisatie van het bestemmingsplan.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van de meeste appellanten ongegrond verklaard, maar heeft zij het beroep van twee appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard. Dit leidde tot de vernietiging van bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan, waaronder de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied-1" en de bestemmingen "Tuin" en "Wonen-1" voor de gronden van een van de appellanten. De Raad van State heeft de gemeente Sint-Michielsgestel veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

200902963/1/R3.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
4. [appellanten sub 4], wonend te [woonplaats],
5. [appellanten sub 5], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2009 heeft de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Kom Middelrode-Milrooijseweg" (hierna: het plan) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 mei 2009, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2009, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2009, [appellanten sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juni 2009, en [appellanten sub 5] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 5]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 juni 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 5 juni 2009. [appellant sub 5] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 3 juli 2009.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 3] en [appellant sub 5] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2010, waar [appellant sub 1], [appellant sub 2], bijgestaan door mr. M.M.H. van Kuijk, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, [appellanten sub 4], vertegenwoordigd door mr. F.C.J.J. Jessen, advocaat te 's-Hertogenbosch, [appellant sub 5], en de raad, vertegenwoordigd door ing. P.C.M. van Boxtel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Voor zover van belang voorziet het plan in een actueel bestemmingsplan en een klein aantal ontwikkelingen voor het gebied tussen Berlicum en Middelrode.
Het beroep van [appellant sub 1]
2.2. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Tuin", ten zuiden van en grenzend aan zijn perceel [locatie a]. Hij betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in de mogelijkheid een woning te bouwen. [appellant sub 1] voert daarbij aan dat de raad op het naastgelegen perceel wel in een woning heeft voorzien.
2.2.1. [appellant sub 1] heeft zich in het beroepschrift beperkt tot het herhalen van de inhoud van zijn zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. [appellant sub 1] heeft in het beroepschrift geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook ter zitting heeft [appellant sub 1] geen redenen aangevoerd waarom de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan de Westakkers slechts de inpassing van één woning aanvaardbaar is. De raad heeft in redelijkheid meer gewicht mogen toekennen aan het behoud van de open structuur van het gebied en de geleidelijke overgang van meer intensieve naar minder intensieve bebouwing, mede in verband met de aanduiding van het gebied als stedelijk groene drager in het Uitwerkingsplan Boxtel, Haaren en Sint-Michielsgestel (hierna: het uitwerkingsplan). Gelet op vorenstaande en in samenhang met de omstandigheid dat de naastgelegen locatie tegenover een bestaand hoofdgebouw ligt, heeft de raad in redelijkheid kunnen voorzien in alleen een woning op de naastgelegen locatie.
2.2.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 2]
2.3. [appellant sub 2] betoogt dat in het plan ten onrechte is voorzien in twee nieuwe woningen tegenover en schuin tegenover zijn woning aan de [locatie b]. Hij voert aan dat de bouwmogelijkheden zijn uitzicht, privacy en woongenot aantasten. In dit verband stelt [appellant sub 2] dat hij aan de voorzijde van zijn woning altijd vrij uitzicht heeft gehad en het dierenparkje, dat thans tegenover zijn woning is gevestigd, zal verdwijnen.
Voorts betoogt [appellant sub 2] dat hij er op mocht vertrouwen dat ter plaatse geen woningbouw zou plaatsvinden, gezien de herbevestiging van de agrarische bestemming in 2001.
Verder betoogt [appellant sub 2] dat de reeds gevaarlijke verkeerssituatie ter plaatse verder zal verslechteren. Daartoe voert hij aan dat het aantal verkeersbewegingen zal toenemen en het overzicht over de verkeerssituatie zal afnemen, doordat de meeste bewoners een erfafscheiding rond hun perceel plaatsen.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de meest nabij gelegen woning op ruime afstand van de woning van [appellant sub 2] is gelegen, het bouwvlak niet recht tegenover de woning van [appellant sub 2] ligt en tussen beide woningen een tuin is gelegen.
Voorts stelt de raad dat de verkeerssituatie niet significant beïnvloed wordt door de toevoeging van twee woningen in dat gedeelte van de Westakkers. In dit verband wijst de raad op de omstandigheid dat de weg op twee plaatsen op de Milrooijseweg is ontsloten.
2.3.2. Het plan voorziet, voor zover hier van belang, in twee nieuwe woningen, waarvan de meest nabije woning op een afstand van ongeveer 45 meter van de woning van [appellant sub 2] ligt. Voor de voorziene woningen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van onderscheidenlijk 6 en 9 meter. Ingevolge artikel 14.2.2, onder a, van de planregels mogen erfafscheidingen, voor zover hier van belang, maximaal twee meter hoog zijn.
2.3.3. Niet valt uit te sluiten dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 2] in enige mate zal worden aangetast door de voorziene woningen, aangezien deze zijn voorzien op thans onbebouwde percelen, waar [appellant sub 2] vanuit zijn woning zicht op heeft. Gelet op de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] tot de nieuwe woningen en de relatief geringe goot- en bouwhoogte heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het uitzicht van [appellant sub 2] niet ernstig wordt aangetast. In dit verband merkt de Afdeling op dat geen blijvend recht op vrij uitzicht bestaat. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen.
2.3.4. Voorts heeft [appellant sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de verkeersveiligheid onaanvaardbaar zal verslechteren. Daarbij wordt overwogen dat het aantal verkeersbewegingen door de uitbreiding van het aantal woningen aan de Westakkers van vier naar zes in geringe mate zal toenemen. Ook het betoog dat omwonenden erfafscheidingen zullen aanbrengen kan niet tot deze conclusie leiden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de weg geen doorgaande route is en op twee plaatsen op de doorgaande Milrooijseweg is ontsloten. Verder staat het bestemmingsplan niet in de weg aan de mogelijkheid voor het gemeentebestuur om zo nodig ter plaatse verkeersmaatregelen te treffen.
2.3.5. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gemoeid met de bouw van de woningen dan aan het belang van [appellant sub 2] bij het behoud van de huidige situatie.
Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft dit onderdeel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is of anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.4. Voorts betoogt [appellant sub 2] dat de raad ten onrechte aan het perceel ten oosten van zijn woning de bestemming "Tuin" heeft toegekend. Daarbij voert hij aan dat hierdoor de stap kleiner is geworden om in een volgend bestemmingsplan te voorzien in één of meer woningen, ten koste van de door hem gewaardeerde openheid.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op het perceel geen ontwikkelingen zijn voorzien en dat is gekozen voor de bestemming "Tuin" om tot een logische afronding te komen van het bestemmingsplan.
2.4.2. Het perceel ten oosten van de woning van [appellant sub 2] is bestemd als "Tuin". Ingevolge artikel 14.1, onder a, van de planregels, is het perceel bedoeld voor tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen.
2.4.3. De vrees van [appellant sub 2] voor woningbouw richt zich op een mogelijke toekomstige planologische ontwikkeling die thans niet aan de orde is. Voor het overige heeft [appellant sub 2] geen argumenten aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de raad niet in redelijkheid de bestemming "Tuin" aan de gronden heeft kunnen toekennen.
Het betoog faalt.
2.4.4. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft dit onderdeel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is of anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.5. [appellant sub 3] kan zich niet verenigen met de bestemming "Wonen-1" op het perceel [locatie c]. In dit verband stelt hij dat de exploitatie-overeenkomst, waarin is vastgelegd dat het autoreparatiebedrijf van [appellant sub 3] wordt gesaneerd, slechts ziet op het perceel [locatie d]. Voorts stelt hij dat het plan een sterke waardedaling van de voormalige bedrijfswoning aan de [locatie c] met zich brengt.
2.5.1. De raad acht een bedrijfsbestemming op de locatie [locatie c] niet passend, onder meer omdat dit milieutechnische belemmeringen kan opleveren voor de door [appellant sub 3] gewenste woningen aan de [locatie d] waarin het plan voorziet.
2.5.2. Het plan voorziet op het perceel [locatie c], voor zover van belang, in de bestemming "Wonen-1". In het vorige bestemmingsplan "Buitengebied" was aan het perceel, voor zover van belang, de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend, met de aanduiding "B6". Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder a, van de voorschriften bij dat plan waren deze gronden bestemd voor een dierenarts.
2.5.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat een bedrijfsbestemming ter plaatse milieutechnische belemmeringen kan opleveren voor de nieuw te bouwen woningen aan de [locatie d] en derhalve uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet wenselijk is. De omstandigheid dat de sanering van het bedrijf van [appellant sub 3], neergelegd in een met de gemeente Sint-Michielsgestel gesloten exploitatieovereenkomst, alleen betrekking heeft op het perceel [locatie d] en niet op het perceel [locatie c], betekent niet dat de raad om de hiervoor genoemde redenen niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het wijzigen van de bestemming van de gronden aan de [locatie c]. Gelet op de onweersproken stelling van de raad ter zitting dat het pand aan de [locatie c] thans als woning wordt gebruikt, heeft de raad aan het perceel in redelijkheid de bestemming "Wonen-1" kunnen toekennen.
2.5.4. Gelet op het feit dat de vorige bestemming uitsluitend gebruik door een dierenarts mogelijk maakte, bestaat voorts geen grond voor de verwachting dat de door [appellant sub 3] gevreesde waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.5.5. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft dit onderdeel niet in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is of anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 4]
2.6. Het beroep van [appellanten sub 4] richt zich tegen het plandeel naast de [locatie e] met de bestemming "Agrarisch". [appellanten sub 4] betogen dat de raad ter plaatse ten onrechte niet heeft voorzien in twee woningen. Zij stellen zich op het standpunt dat het beleidsuitgangspunt gericht op het voorkomen dat de kernen Berlicum en Middelrode aan elkaar vastgroeien onredelijk is. Voorts voeren zij aan dat het beleid niet aan de door hun gewenste woningen in de weg staat, gelet op de grote afstand tussen de kernen Middelrode en Berlicum. Verder voeren zij aan dat de in het beleid voorziene uitzondering kan worden toegepast omdat twee woningen de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse zullen verbeteren. Daartoe stellen zij dat de agrarische bestemming niet kan worden gerealiseerd omdat bedrijfseconomisch verantwoord gebruik van de percelen niet mogelijk is, gelet op de omvang van de percelen en de met een agrarisch bedrijf gepaard gaande overlast voor de omgeving. [appellanten sub 4] betogen ten slotte dat het plan in strijd met het gelijkheidsbeginsel is vastgesteld omdat andere verzoeken om een woonbestemming in de omgeving wel zijn gehonoreerd. Daarbij wijzen zij onder meer op de [locatie d], waar eveneens bij wijze van uitzondering in twee woningen is voorzien.
2.6.1. De raad betoogt dat de door [appellanten sub 4] gewenste woningen niet passen binnen het beleid, nu de woningen in de groene geledingszone aan de zijde van Middelrode liggen. De raad voert voorts aan dat ter plaatse, door het voorzien in twee woningen geen verbetering in de stedenbouwkundige structuur of samenhang zou worden behaald of een ruimtelijk of functioneel knelpunt zou worden opgelost.
2.6.2. Het perceel ten zuidoosten van de woning van [appellanten sub 4] heeft de bestemming "Agrarisch". Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de als "Agrarisch" aangewezen gronden, voor zover hier van belang, bestemd voor een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, het hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen en, daaraan ondergeschikt, groen en groenvoorzieningen.
2.6.3. Volgens het beleid van de raad wordt door middel van een groene geledingszone aan de zijde van Middelrode voorkomen dat de dorpskernen Middelrode en Berlicum aan elkaar vastgroeien. In deze geledingszone is ruimte voor enkele woningen, mits deze het groene karakter niet aantasten. Daarbij is volgens het beleid van belang of de stedenbouwkundige structuur of samenhang wordt verbeterd of dat een ruimtelijk of functioneel 'knelpunt' wordt opgelost. Een dergelijk knelpunt bestaat indien de huidige situatie of bebouwing in grote mate afwijkt van de stedenbouwkundige structuur of de samenhang waarin het gesitueerd is en het daarop inbreuk maakt. Voorts bestaat een dergelijk knelpunt indien de functie op een bepaalde locatie niet past of niet wenselijk is binnen de directe omgeving en daarop negatieve gevolgen of een negatieve uitstraling heeft.
2.6.4. In hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het beleid, voor zover dat is gericht op het voorkomen dat beide dorpskernen aan elkaar groeien onredelijk is.
2.6.5. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het in beginsel in strijd is met het beleid om ter plaatse, in de groene geledingszone, in een klein aantal woningen te voorzien. De raad heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat [appellanten sub 4] niet voor woningen in aanmerking komen voor zover het beleid die mogelijkheid biedt als er een verbetering van de stedenbouwkundige structuur of samenhang is, dan wel het oplossen van een ruimtelijk of functioneel knelpunt. Voor zover [appellanten sub 4] betogen dat hun situatie een knelpunt vormt waar kwalitatieve verbetering van het ruimtegebruik mogelijk is omdat hun agrarische bestemming niet uitvoerbaar is, overweegt de Afdeling dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat nog voldoende gebruiksmogelijkheden binnen de agrarische bestemming bestaan, gelet op de mogelijkheid de percelen te gebruiken voor hobbymatig houden van dieren en telen van gewassen en, daaraan ondergeschikt, groen en groenvoorzieningen.
Ten aanzien van de door [appellanten sub 4] gemaakte vergelijking met de andere in het plan voorziene woningen, waaronder de woningen in de groene geledingszone aan de [locatie d], wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van hun geval. Daarbij is in aanmerking genomen dat in ruil voor de twee woningen aan de [locatie d] een autoreparatiebedrijf wordt gesaneerd. Ten aanzien van de andere voorziene woningen overweegt de Afdeling dat deze locaties buiten de groene geledingszone gelegen zijn. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellanten sub 4] genoemde situaties niet overeenkomen met die van hen.
2.6.6. Er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan wat betreft dit onderdeel niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening of anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
2.7. Het beroep van [appellanten sub 4] richt zich daarnaast tegen de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied-1" op de gronden ten noordoosten van het perceel van [appellanten sub 4] en de wijzigingsbevoegdheid gegeven in artikel 25, onder a, van de planregels. Zij voeren aan dat de wijzigingsbevoegdheid onvoldoende objectief is begrensd.
2.7.1. De raad stelt dat de gronden waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet in eerste instantie zullen worden aangewend om het huidige parkeerprobleem op te lossen. Ten behoeve van de nadere inrichting van het plandeel is gekozen voor flexibiliteit.
2.7.2. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders, met inachtneming van de bij het plan te geven regels, het plan kan wijzigen binnen bij het plan te bepalen grenzen.
Mede gelet op de rechtszekerheid van belanghebbenden dient in een wijzigingsbepaling in voldoende mate te worden bepaald in welke gevallen en op welke wijze hiervan gebruik mag worden gemaakt. Een op artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro berustende wijzigingsbevoegdheid dient derhalve in deze beide opzichten door voldoende objectieve normen te worden begrensd. De vraag of een wijzigingsbepaling door voldoende objectieve normen wordt begrensd hangt af van de omstandigheden van het geval. Hierbij kan onder meer belang worden gehecht aan de aard van de wijziging, de omvang van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ziet en de aanleiding voor het opnemen van de wijzigingsbevoegdheid. Onder omstandigheden kan voldoende zijn dat duidelijk is welke bij het plan gelegde bestemming in welke andere bestemming kan worden gewijzigd.
2.7.3. De Afdeling overweegt dat het college van burgemeester en wethouders ingevolge artikel 25, onder a, van de planregels de bestemming van het plandeel met de bestemming "Agrarisch" en de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied-1", een gebied van ongeveer één hectare groot, kan wijzigen in de bestemmingen "Sport" en "Verkeer-Verblijfsgebied". Ingevolge artikel 25, onder a, mag ter plaatse een multifunctionele voorziening met een bouwhoogte van tien meter ten behoeve van binnen- en buitensportactiviteiten en ontspanning (hierna: een multifunctionele voorziening) worden gerealiseerd met bijbehorende parkeervoorzieningen. Voorts mogen ter plaatse de gronden van de crossvereniging worden uitgebreid, mag de bijbehorende kantine met maximaal 100 m2 worden vergroot en mogen buitensportactiviteiten worden gerealiseerd met bijbehorende parkeervoorzieningen. In artikel 25, onder a, van de planregels zijn als voorwaarden voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gesteld dat voldoende parkeervoorzieningen dienen te worden gerealiseerd, zodat geen onevenredige parkeerdruk ontstaat op de omgeving, er vanuit milieutechnisch en archeologisch oogpunt geen bezwaren zijn tegen de ongewenste ontwikkelingen en het bouwplan landschappelijk wordt ingepast in de omgeving.
2.7.4. Gelet op de aard van de ontwikkelingen waarin de wijzigingsbevoegdheid voorziet, is een invulling waarbij aanzienlijke gevolgen voor de omgeving ontstaan, niet op voorhand uitgesloten. Daarbij is van belang dat het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft relatief groot is en nadere eisen aan de situering, het aantal en de omvang van de verschillende ontwikkelingen ontbreken. In dit verband wijst de Afdeling er op dat eisen aan de maximale omvang ontbreken voor de multifunctionele voorziening en de uitbreiding van de voor de crossvereniging bedoelde gronden. Ook is het mogelijke gebruik van de multifunctionele voorziening in onvoldoende mate bepaald. Verder worden geen eisen gesteld aan het aantal parkeerplaatsen. Voor zover in de plantoelichting staat dat de multifunctionele voorziening een sporthal betreft van maximaal 3000 m2, wordt overwogen dat de plantoelichting geen deel uitmaakt van het bestemmingsplan, zodat daaraan geen bindende betekenis toekomt.
De Afdeling is van oordeel dat artikel 25, onder a, van de planregels niet door voldoende objectieve normen begrensd is en deze bepaling niet voldoet aan artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat dezelfde wijzigingsbevoegdheid voor een groter gebied al in het voorgaande plan was opgenomen, maakt deze conclusie niet anders.
2.7.5. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 4] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, voor zover daarbij artikel 25, onder a, van de planregels en de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied-1" op de gronden ten noordoosten van het perceel van [appellanten sub 4] zijn vastgesteld.
2.7.6. Gezien het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden van [appellanten sub 4] geen bespreking meer.
Het beroep van [appellant sub 5]
2.8. [appellant sub 5] voert aan dat in de kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte staat vermeld dat het plan wordt vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. De Afdeling ziet niet in hoe belanghebbenden hierdoor kunnen zijn geschaad.
2.9. Voor zover [appellant sub 5] aanvoert dat ten onrechte de plankaart bij het ontwerpbestemmingsplan niet volledig langs elektronische weg beschikbaar is gesteld omdat slechts uitsneden van de plankaart konden worden gedownload, overweegt de Afdeling als volgt. Anders dan [appellant sub 5] veronderstelt, behelst de verplichting van artikel 3.8, eerste lid, van de Wro om het ontwerpbesluit met de hierbij behorende stukken langs elektronische weg beschikbaar te stellen niet tevens de verplichting dat het bestemmingsplan in zijn geheel moet kunnen worden gedownload, maar alleen dat dit langs elektronische weg moet kunnen worden geraadpleegd. [appellant sub 5] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ontwerpbestemmingsplan in strijd met artikel 3.8, eerste lid, van de Wro beschikbaar is gesteld.
2.10. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 5] dat, in de kennisgeving van 29 april 2009 van de terinzagelegging van het vastgestelde plan, ten onrechte is vermeld dat het plan vanaf de dag van de publicatie ter inzage heeft gelegen, en dat uitsluitend de regels bij het plan elektronisch beschikbaar zijn gesteld, overweegt de Afdeling dat beide gronden betrekking hebben op mogelijke onregelmatigheden van na de datum van het bestreden besluit en om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet kunnen aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheden kunnen geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
Voorts voert [appellant sub 5] aan dat hij de door hem bij de gemeente opgevraagde toelichting bij het plan en het uitwerkingsplan niet heeft ontvangen. Daargelaten de vraag of het gemeentebestuur tot de verzending van de opgevraagde stukken was gehouden, heeft het nalaten hiervan geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit. In dit verband wordt overwogen dat de bepalingen uit de Wro, het Besluit ruimtelijke ordening noch enige andere bepaling een verzending in het kader van de bestemmingsplanprocedure vereisen.
2.11. [appellant sub 5] betoogt dat de raad ten onrechte niet heeft voorzien in een woning op zijn perceel ten noordoosten van de [locatie f] met de bestemmingen "Tuin" en "Wonen-1". [appellant sub 5] stelt zich op het standpunt dat een woning past binnen het beleid. Daarnaast voert [appellant sub 5] aan dat het voorzien in een woning de ruimtelijke kwaliteit op het perceel zal verbeteren doordat de thans aanwezige, kwalitatief slechte bebouwing en groenvoorziening zullen worden vervangen door een woning met een tuin.
Tevens betoogt [appellant sub 5] dat de raad de bestaande bebouwing op zijn perceel ten onrechte onder het overgangsrecht heeft gebracht.
2.11.1. De raad betoogt dat de door [appellant sub 5] gewenste woning niet past binnen het beleid, nu de locatie binnen de groene geledingszone aan de zijde van Middelrode ligt. De raad stelt zich op het standpunt dat het perceel van [appellant sub 5] in het uitwerkingsplan is aangeduid als stedelijk groene drager, zodat inpassing van stedelijke functies als wonen en werken mogelijk is mits het groene karakter van de zone en de aanwezige open structuren gewaarborgd blijven. Hierbij is een zachte natuurlijke overgang van stedelijk gebied via tuin naar de groene drager noodzakelijk, zodat een nieuwe bouwkavel de natuurlijke groene overgang zou verstoren, aldus de raad.
2.11.2. De gronden van [appellant sub 5] hebben de bestemmingen "Tuin" en "Wonen-1". Ingevolge artikel 14.1, onder a, van de planregels zijn de voor "Tuin" aangewezen gronden, voor zover van belang, bestemd voor tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen. Voor zover van belang zijn ingevolge artikel 18.1 en 18.2.2 de voor "Wonen-1" aangewezen gronden bestemd voor wonen en zijn daarop bijgebouwen bij en ten behoeve van een hoofdgebouw toegestaan met inachtneming van, voor zover van belang, de maximale bebouwingsoppervlakte.
2.11.3. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door [appellant sub 5] gewenste woning niet past in het beleid, als bedoeld in rechtsoverweging 2.10.3. Daarbij wordt overwogen dat het beleid voorziet in een groene geledingszone aan de zijde van Middelrode om te voorkomen dat de dorpskernen Middelrode en Berlicum aan elkaar vastgroeien terwijl het perceel van [appellant sub 5] op de bebouwingsgrens van Middelrode aan de zijde van de groene geledingszone ligt. Anders dan [appellant sub 5] kennelijk betoogt, is het detailniveau van de structuurvisie 1999-2015 niet zodanig dat daarmee tot op perceelsniveau kan worden afgeleid waar woningbouw wenselijk wordt geacht.
2.11.4. De Afdeling is van oordeel dat de raad bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan een zachte, natuurlijke overgang van het stedelijk gebied via tuinbestemmingen naar de groene geledingszone dan aan de belangen van [appellant sub 5] bij een woning en de daarmee volgens [appellant sub 5] gepaard gaande verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de raad niet in redelijkheid aan zijn beleid heeft kunnen vasthouden.
2.11.5. Ten aanzien van het betoog dat de bestaande bebouwing op het perceel van [appellant sub 5], waaronder in ieder geval een voormalig bijgebouw in de vorm van een tuinhuisje, ten onrechte onder het overgangsrecht is gebracht, wordt als volgt overwogen. Ter zitting is door de raad verklaard dat hij niet heeft onderzocht of de bestaande bebouwing onder vigeur van een eerder bestemmingsplan legaal en voor zover noodzakelijk met een bouwvergunning is opgericht, maar dat hij er vanuit is gegaan dat zulks het geval is. Niet in geschil is dat als dat uitgangspunt juist is, met het onderhavige plan de bebouwing onder het bouwovergangsrecht is gebracht. Daarbij is van belang dat onder de bestemming "Tuin" ter plaatse geen gebouwen zijn toegestaan. Voorts heeft de raad, voor zover de bebouwing binnen de bestemming "Wonen-1" is gelegen, niet aannemelijk gemaakt dat het plan in de bebouwing voorziet.
Met betrekking tot legale bouwwerken staat voorop dat deze in beginsel, gelet op de rechtszekerheid, als zodanig dienen te worden bestemd. Dit uitgangspunt kan onder meer uitzondering vinden indien een dienovereenkomstige bestemming op basis van nieuwe inzichten niet langer in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen. Daarnaast moet aannemelijk zijn dat er concreet zicht bestaat op verwijdering van het bouwwerk, omdat het overgangsrecht bedoeld is als overbrugging van een tijdelijke situatie. Indien aan deze voorwaarden is voldaan, kan het bestaande bouwwerk onder het overgangsrecht worden gebracht. De raad heeft het vorenstaande miskend. Het betoog slaagt.
De Afdeling overweegt ten overvloede dat, indien uit het door de raad te verrichten onderzoek blijkt dat de bestaande bebouwing inderdaad onder vigeur van een eerder bestemmingsplan legaal en voor zover noodzakelijk met een bouwvergunning is opgericht, de raad alsnog dient te voorzien in een bestemming voor de bestaande bebouwing door middel van bijvoorbeeld een aanduiding op de plankaart of een aanvulling van de planregels, tenzij de raad bewerkstelligt dat de bebouwing binnen de planperiode wordt verwijderd. Gelet op het feit dat [appellant sub 5] niet van plan is de bebouwing af te breken en de raad ter zitting heeft aangegeven niet te zullen onteigenen, bestaat vooralsnog geen concreet zicht op verwijdering van de bebouwing.
2.11.6. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 5] heeft aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht in zoverre te worden vernietigd.
Proceskosten
2.12. De raad dient ten aanzien van [appellanten sub 4] en [appellant sub 5] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [appellant sub 1], [appellant sub 2] en [appellant sub 3] bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 5] geheel en het beroep van [appellanten sub 4] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel van 12 maart 2009 voor zover betrekking hebbend op:
a. de aanduiding "Wro-zone-wijzigingsgebied-1" op de gronden ten noordoosten van het perceel van [appellanten sub 4] en artikel 25, onder a, van de planregels;
b. het perceel ten noordoosten van de [locatie f] met de bestemmingen "Tuin" en "Wonen-1" van [appellanten sub 5];
III. verklaart de beroepen van [appellant sub 1],[appellant sub 2] en [appellant sub 3] geheel en het beroep van [appellanten sub 4] voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel tot vergoeding aan appellanten van in verband met de behandeling van de beroepen opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) voor [appellanten sub 4], geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander en € 355,75 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro en vijfenzeventig cent) voor [appellanten sub 5], waarvan € 322,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;
V. gelast dat de raad van de gemeente Sint-Michielsgestel aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appelanten sub 4] en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 5] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010
410-635.