ECLI:NL:RVS:2010:BM1781

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906572/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor aanlegsteiger in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen op 12 april 2007 geweigerd om aan [appellant] een vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een aanlegsteiger tegenover [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd door het college op 6 november 2007 bevestigd, waarna [appellant] in beroep ging bij de rechtbank Utrecht. De rechtbank verklaarde het beroep op 10 juli 2009 ongegrond, waarop [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 maart 2010, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren.

De Raad van State oordeelde dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de beleidsnotitie inzake ligplaatsen in de Vecht onderdeel uitmaakt van de planvoorschriften. [appellant] betoogde dat de beleidsnotitie niet op de juiste wijze ter inzage was gelegd en dat het college ten onrechte had overwogen dat er een evidente privaatrechtelijke belemmering was voor de verlening van de vrijstelling. De Raad van State oordeelde echter dat de beleidsnotitie wel degelijk onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college in redelijkheid de vrijstelling had kunnen weigeren.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 21 april 2010.

Uitspraak

200906572/1/H1.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 10 juli 2009 in zaak nr. 07/3530 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Maarssen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van een aanlegsteiger tegenover [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 6 november 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2009, verzonden op 20 juli 2009, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 24 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 maart 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Kattouw, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Goris, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het - reeds gerealiseerde - bouwplan voorziet in het oprichten van een houten steiger van 6 bij 1,2 m in de Vecht. De lange zijde van de steiger is geplaatst langs de berm van de Dorpsstraat te Oud-Zuilen.
2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bij besluit van 5 april 2004 door de raad van de gemeente Maarssen vastgestelde "Beleidsnotitie inzake ligplaatsen in de Vecht" (hierna: de beleidsnotitie) onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan. Hij voert hiertoe aan dat een verwijzing in het bestemmingsplan naar de beleidsnotitie niet voldoende is. Bovendien zijn de beleidsnotitie en de bijbehorende kaart niet op de juiste wijze ter inzage gelegd. Omdat de beleidsnotitie geen onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan, is het bouwplan niet in strijd met het bestemmingsplan.
2.2.1. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Maarssen Zuid" (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld door de raad bij besluit van 13 april 2005. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Waterweg -Vs(w)-".
Ingevolge artikel 30, lid A, aanhef en onder c van de planvoorschriften, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor ligplaatsen in de Vecht met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de regels in de in bijlage II opgenomen beleidsnotitie "ligplaatsen in de Vecht" van toepassing zijn.
Ingevolge artikel B I (bebouwingsbepalingen), onder c, zijn op het in lid A, onder c, genoemde de regels in de in bijlage II opgenomen beleidsnotitie "ligplaatsen in de Vecht" van toepassing.
Volgens artikel C van de Beleidsnotitie inzake specifieke regels afmeersteigers particulieren, aanhef en eerste lid, mag, voor zover hier van belang, na daartoe verkregen ontheffing, aan de oevers van de Vecht die op kaart I zijn aangegeven als de paarse en donkergele ontheffingszone voor ligplaatsen, door particulieren één steiger worden gebouwd voor het afmeren van één vaartuig bij een woning.
2.2.2. Ingevolge artikel 30, lid A, aanhef en onder c en artikel 30, lid B I, onder c, van de planvoorschriften zijn de regels in de beleidsnotitie van toepassing op ligplaatsen in de Vecht met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Uit oogpunt van rechtszekerheid dient, wanneer in een bestemmingsplan wordt verwezen naar een regeling buiten de voorschriften, volstrekt duidelijk te zijn naar welke regeling wordt verwezen. De beleidsnotitie is als Bijlage II bij de planvoorschriften gevoegd. Volgens de inleiding van de beleidsnotitie en de toelichting bij het bestemmingsplan maakt de beleidsnotitie onderdeel uit van het bestemmingsplan. Gelet op het vorenstaande is onmiskenbaar dat het de beleidsnotitie betreft, vastgesteld bij besluit van de raad van 5 april 2004, zoals deze gold ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.
Het betoog dat de beleidsnotitie en de bijbehorende kaart destijds niet met het (ontwerp)bestemmingsplan ter inzage hebben gelegen, treft geen doel. Dit betoog ziet op de voorbereiding en totstandkoming van het bestemmingsplan. De mogelijkheid om in het kader van een besluit tot weigering van een bouwvergunning de geldigheid van een voorschrift van een bestemmingsplan aan de orde te stellen, strekt niet zover dat ook de naleving van procedurele bepalingen ter zake van het bestemmingsplan daarbij aan de orde kunnen worden gesteld. De vraag of bij de vaststelling van het bestemmingsplan die procedurele bepalingen zijn nageleefd, kon aan de orde worden gesteld bij een beroep tegen het besluit tot goedkeuring van dat bestemmingsplan.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de bepalingen uit de beleidsnotitie onderdeel uitmaken van de planvoorschriften. Nu, zoals ter zitting is gebleken, het perceel niet is gelegen in een - paarse of donkergele - zone waarvoor ontheffing van de geldende voorschriften kan worden verleend ten behoeve van een particuliere steiger, is het bouwplan niet in overeenstemming met de beleidsnotitie en dientengevolge in strijd met het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen weigeren, omdat aan vrijstelling een evidente privaatrechtelijke belemmering in de weg staat. Hiertoe voert hij aan dat de ondergrond van de steiger niet aan de gemeente Maarssen in eigendom toebehoort, maar aan het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, dat geen belemmeringen opwerpt tegen het bouwplan.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 december 2006 in zaak nrs.
200604465/1 en 200604465/2), is voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de verlening van vrijstelling in de weg staat slechts aanleiding, wanneer deze belemmering een evident karakter heeft, nu de burgerlijke rechter de eerst aangewezen rechter is om die vraag te beantwoorden.
2.3.2. Wat er zij van de eigendomssituatie van het water waarin de steiger staat en de toestemming van het hoogheemraadschap tot het gebruik daarvan, overweegt de Afdeling dat op grond van de stukken, waaronder gegevens van het kadaster, en het verhandelde ter zitting, is gebleken dat de berm van de Dorpsstraat waarin de steiger deels is verankerd, aan de gemeente Maarssen in eigendom toebehoort. Nu deze geen toestemming heeft gegeven voor het gebruik dat [appellant] daarvan maakt, dient te worden vastgesteld dat voor dit gebruik een evidente privaatrechtelijke belemmering bestaat. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen weigeren. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010
357-619.