ECLI:NL:RVS:2010:BM1771

Raad van State

Datum uitspraak
21 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200907704/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie en bewijsvoering van huwelijk

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die haar verzoek om wijziging van persoonsgegevens in de gemeentelijke basisadministratie had afgewezen. Het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer had op 1 augustus 2007 het verzoek van [appellante] om haar geregistreerde geslachtsnaam en nationaliteit te wijzigen, afgewezen. Dit besluit werd door het college in een later besluit op bezwaar bevestigd. De rechtbank Groningen verklaarde het beroep van [appellante] ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 maart 2010 behandeld. [appellante] stelde dat zij nooit met [geslachtsnaam] was getrouwd, ondanks de registratie in de basisadministratie, en dat zij in 1991 met [ex-echtgenoot] was gehuwd. Het college had echter geoordeeld dat [appellante] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de registratie van haar huwelijk met [geslachtsnaam] onjuist was. De Afdeling oordeelde dat de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet gba) vereist dat voor het wijzigen van geregistreerde gegevens onomstotelijk moet worden aangetoond dat deze feitelijk onjuist zijn.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellante] niet had aangetoond dat de geregistreerde huwelijksgegevens onjuist waren. De documenten die zij had overgelegd, voldeden niet aan de eisen van de Wet gba. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de inschrijving van burgers uit voormalig Joegoslavië. De Afdeling concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de eerdere uitspraak zonder proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200907704/1/H3.
Datum uitspraak: 21 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats], gemeente Hoogezand-Sappemeer,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 17 augustus 2009 in zaak nr. 08/629 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2007 heeft het college het verzoek van [appellante] om de in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen persoonsgegevens van [appellante] en haar kinderen te wijzigen, afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2008 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 17 augustus 2009, verzonden op 26 augustus 2009, heeft de rechtbank Groningen het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2009, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 17 maart 2010.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet gba) worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Ingevolge artikel 37, eerste lid, mogen, indien aannemelijk is dat omtrent een gegeven over de familierechtelijke betrekkingen tot de ouders of de kinderen, over het huwelijk en de eerdere huwelijken, over de echtgenoot en de eerdere echtgenoten, over het geregistreerd partnerschap en de eerdere geregistreerde partnerschappen of over de geregistreerde partner en de eerdere geregistreerde partners een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c of d, kan worden verschaft, deze gegevens niet aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, worden ontleend.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
2.2. [appellante] heeft het college verzocht de geregistreerde geslachtsnaam van haar en haar vijf kinderen, te weten [geslachtsnaam], te wijzigen in haar meisjesnaam [appellante] en haar geregistreerde Joegoslavische nationaliteit te wijzigen in de Servische. Voorts heeft zij verzocht haar huwelijksgegevens in de basisadministratie te wijzigen. Geregistreerd is dat zij in mei 1986 te Zenica is gehuwd met [geslachtsnaam]. [appellante] stelt dat zij niet met hem getrouwd is geweest, zoals zij bij haar asielaanvraag op 7 juni 1993 heeft verklaard. Zij stelt dat zij wel, in 1991 te Niš, is getrouwd met [ex-echtgenoot], maar dat bij de rechtbank Groningen een verzoek tot ontbinding van dat huwelijk is ingediend.
2.3. Het college heeft zich in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat [appellante] met de door haar overgelegde documenten niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet met [geslachtsnaam] is gehuwd en dat daarom niet onomstotelijk vaststaat dat de registratie van dat huwelijk onjuist is. Daarom worden de huwelijksgegevens niet gewijzigd en, gezien de samenhang tussen de persoonsgegevens, ook de overige gevraagde wijzigingen niet doorgevoerd, aldus het college.
2.4. [appellante] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen huwelijk met [geslachtsnaam] heeft plaatsgevonden. Zij betoogt dat met de door haar overgelegde documenten is aangetoond dat zij op 3 augustus 1991 met [ex-echtgenoot] is gehuwd en dat dit huwelijk door de rechtbank Groningen op 27 november 2007 is ontbonden. Volgens [appellante] verzet de openbare orde zich tegen de aanname van een huwelijk met [geslachtsnaam] naast de vaststelling in rechte van het bestaan van het inmiddels ontbonden huwelijk met [ex-echtgenoot]. Verder voert zij aan dat bij onderzoek van de Nederlandse recherche is vastgesteld dat zij nooit met [geslachtsnaam] is getrouwd. Zij stelt dat de staatssecretaris van Justitie op grond van die vaststelling op 5 maart 1999 heeft besloten tot het intrekken van de aan haar verleende toelating als vluchteling en dat in de hierop volgende beroepsprocedure ook de rechtbank 's-Gravenhage van dat gegeven is uitgegaan. Zij betoogt dat de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage in die procedure kracht van gewijsde heeft en dat daarmee in rechte vaststaat dat zij niet met [geslachtsnaam] is gehuwd.
2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 16 juni 2004, in zaak nr.
200305481/1), is het doel van de Wet gba dat gegevens in de basisadministratie zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Om dat doel te bereiken voorziet de Wet gba in procedurele bepalingen die zorgvuldig gevolgd moeten worden bij het registreren van gegevens in de basisadministratie. Voor het verwijderen van eenmaal in de basisadministratie opgenomen gegevens zal, gelet op het systeem van de Wet gba, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd aan te tonen dat de in de basisadministratie opgenomen huwelijksgegevens feitelijk onjuist zijn.
Ingevolge artikel 82, tweede lid, van de Wet gba mag de registratie van een gegeven in de basisadministratie slechts worden gewijzigd op grond van een brondocument, als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van deze wet.
De documenten die [appellante] ten bewijze van haar huwelijk met [ex-echtgenoot] heeft overgelegd, zijn geen geschriften als bedoeld in artikel 36, tweede lid, van de Wet gba, aangezien zij geen betrekking hebben op het huwelijk met [geslachtsnaam]. De Afdeling deelt het oordeel van de rechtbank dat het college heeft mogen weigeren op basis van die documenten over te gaan tot wijziging van de persoonsgegevens in de basisadministratie.
Voorts levert de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 5 januari 2004 in de beroepsprocedure tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie van 5 maart 1999 geen onomstotelijk bewijs dat het huwelijk met [geslachtsnaam] niet heeft plaatsgevonden, reeds omdat deze uitspraak niet is gericht op een beoordeling van dat feit. Voorts volgt uit het rapport van bevindingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van 22 oktober 1998, waarop dat besluit mede is gebaseerd en waarnaar in deze uitspraak door de rechtbank 's-Gravenhage wordt verwezen, dat [appellante] op laatstgenoemde datum tegenover een ambtenaar van die dienst verschillende verklaringen over het huwelijk met [geslachtsnaam] heeft afgelegd.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak met juistheid overwogen dat, gegeven de vele elkaar tegensprekende verklaringen en documenten, van [appellante] mag worden verlangd dat zij met documenten van de daartoe bevoegde autoriteiten aantoont dat zij niet met [geslachtsnaam] gehuwd is geweest.
Voor zover [appellante], door aan te voeren dat het niet mogelijk is een akte over te leggen van een huwelijk dat niet is gesloten, bedoelt te betogen dat zij in bewijsnood verkeert, faalt dit betoog. [appellante] miskent hiermee dat, voor zover geen akte kan worden overgelegd ten bewijze van haar stelling dat het huwelijk met [geslachtsnaam] niet heeft plaatsgevonden, artikel 36, tweede lid, onder d en e, van de Wet gba andere bewijsmogelijkheden biedt. Niet is gebleken dat het voor [appellante] op generlei wijze mogelijk is van die andere mogelijkheden gebruik te maken.
Anders dan [appellante] betoogt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het niet op de weg van het college ligt om bij de gemeente Rotterdam nader onderzoek te doen naar de gang van zaken bij de inschrijving van burgers uit voormalig Joegoslavië in 1991-1993. Zoals de rechtbank heeft geoordeeld, moet, zelfs indien zou blijken dat in die periode wellicht niet zorgvuldig genoeg onderzoek is gedaan, de feitelijke onjuistheid van de geregistreerde persoonsgegevens onomstotelijk door brondocumenten worden aangetoond alvorens tot wijziging van die gegevens kan worden overgegaan. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 april 2010
350-598.