200905384/1/H1.
Datum uitspraak: 14 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 10 juni 2009 in zaak nr. 08/660 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Almelo (hierna: het college) aan Openbare Scholengemeenschap Erasmus bouwvergunning verleend voor het plaatsen van noodlokalen op het perceel Sluiskade Noordzijde 68 te Almelo (hierna: het perceel).
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en onder verlening van vrijstelling de bouwvergunning in stand gelaten.
Bij uitspraak van 10 juni 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 maart 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door ing. M.H. Middelkamp, en het college, vertegenwoordigd door M. Hollander en S.S.T. Weertman, werkzaam bij de gemeente Almelo, zijn verschenen.
2.1. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend, omdat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Haghoek-Rosarium" (hierna: het bestemmingsplan) en een verslechtering van hun woon- en leefklimaat optreedt door realisering van het bouwplan. Zij voeren aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de gevolgen van het bouwplan inzake luchtverontreiniging en geluidhinder reeds zijn verdisconteerd in het bestemmingsplan.
2.1.1. Het betoog faalt. Nu slechts vrijstelling benodigd is vanwege de kwalificatie van het bouwplan als bijgebouw, doch het op grond van het bestemmingsplan toegestane maximaal bebouwde oppervlak niet wordt overschreden en evenmin is gebleken dat het bouwplan anderszins meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het bestemmingsplan is toegestaan, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het bouwplan geen gevolgen met zich brengt met betrekking tot geluid en luchtkwaliteit dan die reeds door het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. [appellanten] kunnen niet worden gevolgd in hun betoog dat het bestemmingsplan in zoverre vernietigd is, nu de vernietiging van het besluit tot goedkeuring van het bestemmingsplan door de Afdeling bij uitspraak van 19 maart 2008 in zaak nr.
200702083/1alleen ziet op het plandeel met de bestemming "Tuin A (TA)", zoals nader aangegeven op de bij die uitspraak behorende kaart 1.
Het betoog van [appellanten] dat het college met toepassing van artikel 15, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan de vrijstelling de voorwaarde had dienen te verbinden dat vanwege reflectie van het geluid het verharde speelveld niet meer mag worden gebruikt, faalt eveneens, reeds omdat het college gelet op het vorenstaande daartoe geen aanleiding had hoeven zien.
2.2. Voorts betogen [appellanten] dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 2.5.3. en 5.1.2. van de Bouwverordening Almelo (hierna: de bouwverordening) vanwege het ontbreken van een verbindingsweg tussen de noodlokalen en de openbare weg.
2.2.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Woningwet, blijven, voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan, eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing.
Ingevolge artikel 9, sub D, aanhef en onder 4 van de planvoorschriften is het college bevoegd nadere eisen te stellen ten aanzien van de situering en afmetingen van bouwwerken en bouwpercelen alsmede de inrichting van de gronden voor wat betreft de aanleg en omvang van parkeer- en groenvoorzieningen en de aanleg en profilering van wegen indien dit noodzakelijk is ter waarborging van de verkeersveiligheid, de brandveiligheid en een adequate brand- en rampenbestrijding.
2.2.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat artikel 9, sub D, aanhef en onder 4 van de planvoorschriften, hetzelfde regelt als de artikelen 2.5.3 en 5.1.2 van de bouwverordening, zodat gelet op artikel 9 van de Woningwet die artikelen van de bouwverordening buiten toepassing blijven. De omstandigheid dat het college van de in artikel 9, sub D, aanhef en onder 4 neergelegde bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen geen gebruik heeft gemaakt, kan daar, zoals de voormalige Afdeling rechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in de uitspraak van 17 december 1984 in zaak nr. R03841533/SP55 (Gst. 6792, 8), niet aan afdoen.
2.3. Voor zover [appellanten] verwijzen naar hetgeen zij in het beroepschrift naar voren hebben gebracht, kan dit niet leiden tot een ander oordeel dan dat waartoe de rechtbank is gekomen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010