200905407/1/H2.
Datum uitspraak: 14 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Voorst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 10 juni 2009 in zaak
nr. 08/1187 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Voorst.
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Voorst een aanvraag van [appellant] om vergoeding van planschade afgewezen.
Bij besluit van 18 juni 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juni 2009, verzonden op 18 juni 2009, heeft de rechtbank Zutphen het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 18 augustus 2009 en 1 september 2009.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. ing. R. van der Plank, werkzaam als senior juridisch beleidsadviseur bij de gemeente Voorst, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent het college, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.2. Bij de beoordeling van een aanvraag om planschadevergoeding dient te worden onderzocht of de aanvrager door wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de planologische maatregel waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen op grond van deze regimes maximaal kon onderscheidenlijk kan worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Slechts wanneer realisering van de maximale mogelijkheden van het planologische regime met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan daarin aanleiding worden gevonden om te oordelen dat van voormeld uitgangspunt afgeweken moet worden.
2.3. [appellant] is sinds 3 december 1971 eigenaar van de woning aan de [locatie] te [plaats]. Bij formulier, ingekomen bij het college op 7 maart 2007, heeft [appellant] een aanvraag ingediend om vergoeding van planschade omdat ten gevolge van het bestemmingsplan "Twello Noord" (hierna: het bestemmingsplan), vastgesteld door de gemeenteraad op 29 juni 1987, een station met overkapping is gebouwd tegenover zijn woning. De aanvraag heeft tevens betrekking op het wijzigingsplan "Twello Centrum, wijziging Dumeco", vastgesteld door het college op 7 juni 2005, op grond waarvan verkeersruimte en woningbouw kan worden gerealiseerd op het voormalige Dumeco terrein, gelegen achter de spoorbaan Apeldoorn-Deventer.
2.4. Het college heeft de afwijzing van de aanvraag van [appellant] gebaseerd op het advies van Sargas Planschadeadvies B.V. van 31 augustus 2007. Daarin is vermeld dat [appellant] geen planologisch nadeel heeft ondervonden door de vaststelling van het bestemmingsplan, omdat het station met overkapping reeds kon worden gerealiseerd ten gevolge van het daaraan voorafgaande bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Twello", vastgesteld door de gemeenteraad op 13 april 1954, en de bouwverordening. Tevens is daarin vermeld dat [appellant] ook van het wijzigingsplan geen planologisch nadeel heeft ondervonden, omdat de bestemmingen "Verkeersruimte" en "Woningbouw" die onder dit nieuwe planologische regime gelden, [appellant] niet in een nadeliger situatie brengen dan voorheen reeds mogelijk was op grond van de bestemming "Varkensslachterij" die ten gevolge van het bestemmingsplan "Twello-Centrum" kon worden gerealiseerd. Daarbij heeft Sargas rekening gehouden met de toegestane bouwmassa's, de afstand van de bebouwing tot de woning van [appellant] en het gebruik van de gronden.
2.5. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat onder het planologische regime van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Twello" reeds een stationshalte van 15 meter hoog kon worden gerealiseerd en dat geen maximaal bebouwd oppervlak gold. Onder het nieuwe regime van het bestemmingsplan mogen bouwwerken van maximaal 10 meter hoog worden gebouwd en geldt voor gebouwen een maximale bebouwde oppervlakte van 15 m². Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat dit niet tot een planologische verslechtering leidt.
Voor het Dumeco-terrein is de rechtbank tot hetzelfde oordeel gekomen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het ten gevolge van het bestemmingsplan "Twello-Centrum" was toegestaan de gronden in zijn geheel te gebruiken voor een varkensslachterij en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een grotere maximale hoogte en bedrijfsgebouwen op een kortere afstand tot de woning van [appellant] te realiseren dan onder het nieuwe regime van het wijzigingsplan is toegestaan. Voorts heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat vanuit de woning van [appellant] geen direct zicht bestaat op het Dumeco-terrein. De rechtbank acht aannemelijk dat het onder het oude regime toegestane gebruik van het terrein voor varkensslachterij een dermate nadelige invloed heeft op de waarde van de woning van [appellant], dat het nieuwe bestemmingsplan geen verdergaande nadelige invloed met zich brengt.
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college terecht geen aanleiding heeft gezien een taxatierapport te laten opmaken, nu [appellant] door wijziging van de planologische regimes niet in een nadeliger positie is komen te verkeren.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de planologische wijzigingen geen verslechtering met zich brengen. De rechtbank heeft volgens [appellant] miskend dat het college het Sargas-advies niet aan het besluit van 29 januari 2008, gehandhaafd bij besluit van 18 juni 2008, ten grondslag had mogen leggen, omdat daarin geen taxatie van de waarde van zijn perceel onder de verschillende planologische regimes is opgenomen. De rechtbank heeft volgens [appellant] voorts miskend dat het college van onjuiste planologische vergelijkingen is uitgegaan. Hij voert aan dat het niet realistisch is dat onder het oude planologische regime van het "Uitbreidingsplan Twello" een stationsgebouw van 15 meter hoog was opgericht aangezien de ontwikkelingen in de nabije omgeving, zoals woningbouw, dit niet mogelijk maakten. Hij acht het verder niet realistisch dat onder het oude planologische regime van het bestemmingsplan "Twello-Centrum" een varkensslachterij was verwezenlijkt. De verkeersafwikkeling, de geur- en geluidhinder en de nachtelijke bedrijvigheid van een varkensslachterij stonden hieraan volgens [appellant] in de weg.
2.6.1. Dit betoog faalt. Zoals hiervoor onder 2.2. is overwogen, moet bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding van de maximale mogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime worden uitgegaan en is de oude feitelijke situatie niet van belang, tenzij de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid konden worden uitgesloten. De stelling van [appellant] dat het Sargas-advies niet steunt op visuele waarneming en beleving en dat onvoldoende acht is geslagen op hetgeen werkelijk wordt ervaren in zijn woning, is niet relevant, daargelaten dat uit dit advies blijkt dat de situatie ter plekke, zowel vanuit de woning van [appellant] als daarbuiten, is opgenomen op 4 juni 2007.
De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat onder het regime van het bestemmingsplan "Uitbreidingsplan Twello" reeds een stationshalte van 15 meter hoog kon worden gerealiseerd en ten gevolge van het bestemmingsplan "Twello-Centrum" de gronden mochten worden gebruikt voor een varkensslachterij. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat realisering van een stationshalte met die hoogte en een varkensslachterij - die overigens in het verleden daadwerkelijk op het Dumeco-terrein heeft gestaan, zoals het college ter zitting heeft verklaard - onder de oude planologische regimes met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kon worden uitgesloten. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat het college deze planologische mogelijkheden niet bij de planvergelijkingen had mogen betrekken en dat de rechtbank ten onrechte van de maximale mogelijkheden van de oude planologische regimes is uitgegaan.
[appellant] heeft ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat het Sargas-advies onzorgvuldig tot stand is gekomen of zodanige gebreken bevatte dat de besluitvorming van het college daarop niet mocht worden gebaseerd.
De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat [appellant] niet in een nadeliger planologische positie is komen te verkeren en het college terecht geen aanleiding heeft gezien een taxatierapport te laten opmaken.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzitter, en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen en mr. J.A. Hagen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 april 2010