ECLI:NL:RVS:2010:BM1030
Raad van State
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.H. van Kreveld
- W.J. Deetman
- Y.E.M.A. Timmerman-Buck
- Rechtspraak.nl
Hogere waarden geluidhinder vastgesteld voor woningen in Rozenburg en Rijsenhout
Op 14 april 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarbij het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland hogere waarden op grond van de Wet geluidhinder heeft vastgesteld voor woningen in Rozenburg en Rijsenhout. Dit besluit, genomen op 17 juni 2009, betrof de aanleg van twee nieuwe aansluitingen van de N201 op de rijksweg A4. Het besluit werd op 3 juli 2009 ter inzage gelegd. De appellant, wonend in de gemeente Haarlemmermeer, heeft op 11 augustus 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit, met aanvullende gronden op 7 september 2009. Tijdens de zitting op 22 maart 2010 was het college vertegenwoordigd door mr. M.S. Mehilal en E. Kok.
De appellant betoogde dat het bestreden besluit niet genomen had mogen worden, omdat niet vaststaat dat er gevelisolerende maatregelen zullen worden getroffen om te voorkomen dat de geluidbelasting binnen zijn woning meer dan 33 dB zal bedragen. Hij stelde dat de geluidbelasting van de gevel van zijn woning, waarvoor een hogere waarde van 66 dB is vastgesteld, in de praktijk zelfs meer dan 66 dB zou kunnen zijn. De appellant betwijfelde of er daadwerkelijk gevelisolerende maatregelen zullen worden getroffen, gezien het feit dat zijn woning nooit is geïsoleerd voor geluidbelasting van de luchthaven Schiphol.
De Raad van State overwoog dat ingevolge artikel 100a van de Wet geluidhinder hogere waarden kunnen worden vastgesteld en dat de verplichting tot het treffen van gevelisolerende maatregelen pas na deze vaststelling aan de orde is. De stelling van de appellant dat zijn woning ten onrechte niet is geïsoleerd voor geluidbelasting van Schiphol werd eveneens niet relevant geacht voor de beoordeling van het bestreden besluit. De hogere waarde van 66 dB was gebaseerd op een akoestisch rapport van M+P-raadgevende ingenieurs. De Raad van State concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.