ECLI:NL:RVS:2010:BM1025

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200908348/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • M.W.J. Sloots
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vrijstelling voor zandwinlocatie aan de Oude Vaart te Kloosterhaar

Op 9 april 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 22 september 2009, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg ongegrond was verklaard. Dit besluit, genomen op 13 januari 2009, verleende vrijstelling voor de uitbreiding van een bestaande zandwinlocatie aan de Oude Vaart te Kloosterhaar. De zandwinning was in strijd met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied", maar het college had vrijstelling verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

Tijdens de zitting op 1 april 2010, waar verzoeker werd bijgestaan door mr. M.C.H. van de Sande-van de Ven, en het college vertegenwoordigd was door S. Keuter-Schürmann, werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, mr. H. Troostwijk, oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De aspecten van stabiliteit en geluidhinder waren reeds betrokken bij de verleende vergunningen, die onherroepelijk waren geworden.

De voorzitter besloot het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 april 2010.

Uitspraak

200908348/2/H1.
Datum uitspraak: 9 april 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle (hierna: de rechtbank) van 22 september 2009 in zaak nr. 09/450 in het geding tussen:
verzoeker
en
het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg (hierna: het college).
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2009, voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, heeft het college aan [vergunninghouder] voor het uitbreiden van een bestaande zandwinlocatie aan de Oude Vaart te Kloosterhaar op de percelen, kadastraal bekend gemeente Ambt-Hardenberg, sectie T, nummers 1407, 1698, 1931, 1918, 1984 en 1985 vrijstelling verleend.
Bij uitspraak van 22 september 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door verzoeker daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft verzoeker bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 23 november 2009.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 maart 2010, heeft verzoeker de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 april 2010, waar verzoeker, bijgestaan door mr. M.C.H. van de Sande-van de Ven, en het college vertegenwoordigd door S. Keuter-Schürmann, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Deventer, en ing. J.W.C. Olde Kalter, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De zandwinning is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied". Het college heeft daarvan met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben.
2.4. In hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling niet mocht worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de aspecten van stabiliteit en geluidhinder reeds zijn betrokken bij het verlenen van de vergunning ingevolge de Ontgrondingenwet en de vergunning ingevolge de Wet milieubeheer en dat deze vergunningen door de uitspraken van de Afdeling van 6 december 2006 in zaak nr.
200509835/1en van 10 juni 2009 in zaak nr.
200805464/1/M1onherroepelijk zijn geworden.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2010
499.