Uitspraak
200509835/1en van 10 juni 2009 in zaak nr.
200805464/1/M1onherroepelijk zijn geworden.
Raad van State
Op 9 april 2010 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoeker, wonend te [woonplaats], had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle van 22 september 2009, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg ongegrond was verklaard. Dit besluit, genomen op 13 januari 2009, verleende vrijstelling voor de uitbreiding van een bestaande zandwinlocatie aan de Oude Vaart te Kloosterhaar. De zandwinning was in strijd met het geldende bestemmingsplan "Buitengebied", maar het college had vrijstelling verleend op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Tijdens de zitting op 1 april 2010, waar verzoeker werd bijgestaan door mr. M.C.H. van de Sande-van de Ven, en het college vertegenwoordigd was door S. Keuter-Schürmann, werd het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, mr. H. Troostwijk, oordeelde dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank in de bodemprocedure niet in stand zou blijven. De aspecten van stabiliteit en geluidhinder waren reeds betrokken bij de verleende vergunningen, die onherroepelijk waren geworden.
De voorzitter besloot het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 april 2010.